2.2De door de Ondernemingskamer gestelde vragen en de door de deskundige daarop gegeven antwoorden zijn onder paragraaf 6.3 van het deskundigenbericht opgenomen en luiden, voor zover hier van belang:
“1. Wat is de waarde die per 31 december 2015 aan de aandelen (alle aandelen) in [C] moet worden toegekend?
44. Bij toepassing van de intrinsieke waardemethode is het van belang de activa en passiva, die per saldo het eigen vermogen vormen, individueel na te gaan (…)
45. De Holding[C] , Ondernemingskamer]
is eigenaar van het bedrijfspand aan de Economiestraat 10 te Sittard. De in de balans opgenomen boekwaarde ad € 279.084 ziet volledig op dit pand. Partijen hebben aangegeven dat geen taxatie van het pand per 31 december 2015 (of binnen een afzienbare tijd rondom deze datum) beschikbaar is
46. Om deze reden is, na tussenkomst van de Ondernemingskamer naar aanleiding van reacties op het concept-deskundigenbericht, op 15 september 2020 door deskundige opdracht verstrekt aan Beckers Bedrijfsmakelaars om het bedrijfspand te taxeren naar de peildatum 31 december 2015. Na het concept van het taxatierapport te hebben voorgelegd aan partijen is op 6 oktober 2020 het taxatierapport uitgebracht.
47. Het taxatierapport geeft voor het bedrijfspand een marktwaarde kosten koper per 31 december 2015 van € 495.000.
53. Bij de verkoop van [D] door de Holding[C] , Ondernemingskamer]
aan Weidelco is in de Koopovereenkomst onder meer het volgende overeengekomen:
- Artikel 3.2.b.: ‘een bedrag van EUR 100.000 wordt betaald uiterlijk op 31 december 2016 door overmaking op een door Verkoper[C] , Ondernemingskamer]
(…) aan te wijzen bankrekening met inachtneming van artikel 3.6. Dit bedrag zal worden gestort op een derdenrekening bij een Notaris, dan wel op een daartoe bestemde bankrekening van een ESCROW-instantie.’
- Artikel 3.6. waarnaar wordt verwezen in artikel 3.2.b.: ‘Het onder artikel 3.2.b. genoemde bedrag wordt bij de uitbetaling daarvan verminderd, respectievelijk vermeerderd, indien en voor zover op het tijdstip van uitbetaling blijkt van verschillen met de balansgarantie die negatief, respectievelijk positief, voor Koper uitwerken. Partijen zijn genoegzaam bekend met hetgeen in het kader van onderhavige koopovereenkomst verstaan wordt onder ‘balansgarantie’ en het bedrag dat daarin het onderhavige geval mee samenhangt.
- Artikel 3.7.: ‘Indien een der Partijen zijn of haar verplichtingen, voorvloeiende uit art. 2 en/of art. 3 inzake de levering en de betaling van de Aandelen, geheel of gedeeltelijk niet nakomt, is de desbetreffende Partij een boete verschuldigd van 10% van de omvang van de Koopprijs (de Koopprijs bedraagt € 1.380.000, PP).
54. In tegenstelling tot de in artikel 3.2.b. van de koopovereenkomst genoemde uiterlijke betaaldatum is de bedoelde vordering ad € 100.000 in de concept-jaarrekening 2018 nog altijd opgenomen. Vanuit het grootboek 2019, de procesdossiers en de ontvangen bankafschriften tot en met 30 november 2019 heeft deskundige geen aanwijzingen dat deze vordering inmiddels is voldaan.
55. Desgevraagd is echter namens zowel de man als de vrouw bevestigd dat het bedrag in december 2019 is ontvangen. Hierom is de vordering tegen het nominale bedrag opgenomen.
56. Op grond van artikel 3.7. in de koopovereenkomst zal de vordering op Weidelco met € 138.000 kunnen worden verhoogd aangezien Weidelco ‘haar verplichtingen, voortvloeiende uit … art. 3 inzake… de betaling van de aandelen ...’ gedeeltelijk niet is nagekomen. Het recht op deze verhoging is ontstaan op het moment dat Weidelco de overeengekomen uiterlijke betaaldatum van 31 december 2016 niet is nagekomen, maar was op de waardepeildatum van 31 december 2015 nog niet te voorzien. Hierom, en aangezien er geen aanwijzingen zijn dat de Holding dit bedrag alsnog heeft geclaimd bij Weidelco, wordt met deze verhoging geen rekening gehouden bij de bepaling van de waarde van het eigen vermogen van de Holding.
60. Het berekenen van een pensioenverplichting is een technisch complexe exercitie die tevens een goede kennis van de huidige stand van de wet- en regelgeving op pensioengebied vraagt. De pensioenberekeningen die in dit deskundigenbericht zijn gehanteerd zijn gemaakt door mr. R. de Jong RB, pensioenspecialist bij DRV Accountants & Adviseurs.
62. Voor de pensioenaanspraken van de man dient uitgegaan te worden van de commerciële waardering. Voor de commerciële waardering van een pensioenvoorziening kunnen meerdere grondslagen worden gehanteerd. De meest gebruikte zijn de CAP-waarde en de RJ-waarde.
De CAP-waarde betreft, kort weergegeven, de benaderde marktwaarde tegen de tarieven en grondslagen zoals deze op basis van de fiscale regelgeving zijn vastgesteld. De term CAP is ontleend aan het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst dat de desbetreffende (tariefs) grondslagen uiteen heeft gezet(…).
De RJ-waarde betreft de zogeheten ‘beste schatting’ van de commerciële waarde van de verplichting op basis van grondslagen welke in de markt worden gehanteerd c.q. zouden kunnen worden gehanteerd en waarbij de grondslagen in overeenstemming zijn met de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (…).
In het kader van de waardering van de aandelen hanteert deskundige de RJ-waarde.
63. De volledige berekening (van de opbouw van de pensioenaanspraken van de man) is opgenomen in bijlage II. Onderstaand zijn de belangrijkste uitgangspunten genoemd:
- De oorspronkelijke pensioenregeling is volgens de door partijen verstrekte, ongetekende, pensioenbrief in 2007 toegezegd. Per ultimo 2013 is de opbouw gestopt, overigens eveneens zonder dat de vrouw daarvoor heeft getekend. Hetzelfde is van toepassing op de oorspronkelijke pensioenregeling van de vrouw.
- Ook het besluit om de pensioenopbouw per 1 januari 2014 te stoppen is niet door partijen getekend.
- Het feit, dat partijen niet schriftelijk hebben meegetekend voor de wijziging van elkaars pensioenregeling, kan op grond van relationele solidariteit (alsnog) als acceptabel worden aanvaard. De vrouw heeft, via mr. Roelofs op 18 juni 2020, ook aangegeven bereid te zijn om hiervoor alsnog te tekenen.
- Opbouw van pensioen(-aanspraken en -rechten) heeft dus plaatsgevonden tot en met 31 december 2013.
- Uitgaande van de door partijen verstrekte pensioenbrief op naam van de man is er géén sprake van een regeling tot het verlenen tot voorindexatie, tenzij er sprake zou zijn van een situatie waarbij de desbetreffende dienstbetrekking zou worden/ zijn beëindigd.
- Na-indexatie vindt plaats op basis van welvaartsvastheid c.q. waardevastheid (gemiddelde jaarindexcijfers). Nu hieromtrent nog geen nadere afspraken zijn gemaakt, is het redelijk en gebruikelijk om uit te gaan van het gemiddelde van de beide methodes, waarbij wordt uitgegaan van de betreffende indexcijfers over de afgelopen vijf jaar.
- Uitgangspunt is verder een pensioeningangsleeftijd van 65 jaar.
- Bij de RJ-berekeningen is uitgegaan van de gegevens en percentages die zijn verschenen op de EIOPA-site, waarbij de desbetreffende percentages zijn verhoogd met 0,5%. Een opslag van 0,5% wordt redelijk geacht gezien de huidige pensioenverzekeringstarieven.
- Voor de overige uitgangspunten en grondslagen van de berekening wordt verwezen naar de in bijlage II opgenomen pensioenberekening.
De RJ-waarde van de pensioenaanspraken van de man bedraagt per 31 december 2015 € 102.935. Samen met de pensioenaanspraken van de vrouw ad € 56.478 komt de totale pensioenvoorziening op € 159.413.
68. De waarde van de aandelen in het kapitaal van de Holding per 31 december 2015 is af te leiden uit de balans waarbij de activa en passiva zijn opgenomen tegen actuele waarde en bedraagt € 2.681.152.
2. Heeft u overigens nog opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zijn?
69. Bij de verdeling van de waarde zoals gegeven onder vraag 1 moet rekening worden gehouden met de in 2019 gedane uitkering van € 1 miljoen. Hierbij is € 150.000 aan dividendbelasting afgedragen aan de Belastingdienst, is € 510.935 uitgekeerd aan de man (waarvan € 85.000 op het cumulatief preferente kapitaal) en is € 339.065 uitgekeerd aan de vrouw.
Cumulatief preferent kapitaal
70. Onder vraag 1 is de vraag naar de waarde van het kapitaal in de Holding per 31 december 2015 beantwoord. Bij de toerekening van de waarde aan de man en de vrouw dient rekening te worden gehouden met het cumulatief preferent kapitaal. Zoals hiervoor onder 26 al aangegeven bedraagt het saldo van het opgebouwde cumulatief preferente kapitaal per 31 december 2015 € 144.355. Bij de uitkering van winsten wordt eerst het opgebouwde cumulatief preferente kapitaal uitgekeerd. Dit impliceert dat (de eerste) € 144.355 van de waarde dient te worden toegerekend aan de man als houder van het cumulatief preferente kapitaal. Hiervan is in 2019 € 100.000 in de vorm van dividend uitgekeerd zodat van het saldo per 31 december 2015 nog € 44.355 resteert.
Aanvullende betaling Weidelco op grond van artikel 3.7 koopovereenkomst
71. Zoals onder nummer 56 vermeld heeft de Holding op grond van artikel 3.7. van de koopovereenkomst recht op een aanvullende betaling door Weidelco van € 138.000. Gezien de onzekerheid heeft deskundige dit bedrag niet betrokken in de waardering van de aandelen van de Holding per 31 december 2015. Indien dit bedrag op enig moment wordt geclaimd en ontvangen dient dit in de verhouding van de certificaten te worden gedeeld tussen de man en de vrouw.
Bijlage IV van het deskundigenbericht bevat een overzicht van de opmerkingen van mr. Daniëls namens [B] van 7 juli 2020 op het concept-deskundigenbericht en de reactie daarop van de deskundige. Over de waardering van de pensioenaanspraak van [B] is vermeld:
“1. Niet de RJ-waarde dient leidend te zijn bij de waardering van de pensioenaanspraken, maar de commerciële waarde (i.c. € 189.228).
Deskundige deelt deze mening niet. Het pensioen is niet (extern) verzekerd en per waarderingsdatum was er ook geen voornemen tot het extern verzekeren.
Overigens is het onderbrengen van een pensioenaanspraak bij een verzekeraar ook niet mogelijk met terugwerkende kracht (in dit geval naar 31 december 2015), maar gaat dit altijd per het moment dat de pensioenaanspraak wordt ondergebracht bij een verzekeraar. De commerciële waarde per 31 december 2015 is in dit kader dus niet relevant.”
Bijlage V van het deskundigenrapport bevat een taxatierapport van het bedrijfspand van 6 oktober 2020 (verder: taxatierapport). De taxatie is uitgevoerd door L.L.J. Beckers RT MRICS REV van Beckers Bedrijfsmakelaars (verder: taxateur). Het taxatierapport houdt onder meer in (onder B6):
“Toelichting op de waardering
Binnen de onderhavige rapportage is sprake van een volledige taxatie en zodoende voorzien van een rekenmodel met onderbouwing en verdere toelichting op de gehanteerde uitgangspunten. De waardering vindt plaats op basis van referenties, ervaring en kennis van de markt van de taxateur. Het rekenmodel dient als cijfermatige onderbouwing van de getaxeerde marktwaarde.
De NAR/BAR is afgeleid uit de geschatte markthuur en de gerealiseerde koopsommen. Verder wordt de markthuur vergeleken met de huidige huurprijs (voor zover van toepassing).
Bij de waardering zijn de volgende parameters toegepast:
- peildatum 31 december 2015
- huurprijs € 48.000
- geschatte markthuur € 50.045 (€ 55,00 p/m2)
- exploitatie-/eigenaarskosten € 7.329,00
- NAR 7,75%
- Geschatte marktwaarde € 495.000,00 / € 542,00 p/m2
- Referenties: gemiddelde verkoopprijs € 569,00, gemiddelde huurprijs: € 55,00 p/m2
De taxatie heeft als peildatum 31 december 2015. De bezichtiging heeft plaatsgevonden d.d. 28 september 2020. Hierbij was aanwezig de heer [B] . Sinds 31 december 2015 hebben er geen wijzigingen aan het pand plaatsgevonden. Ten tijde van de peildatum was het pand 19 jaar oud. Met het oog op de peildatum zijn huur- en koopreferenties gezocht uit de periode 2013-2015.
Op de peildatum is sprake van een schriftelijke huurovereenkomst met een derde partij. De huurovereenkomst is ingegaan per 1 januari 2015 voor een periode van 5 jaar met een optie tot verlenging met 5 jaar. In de bedrijfshal zijn demontabele stellages gebouwd door de huurder evenals de aanwezige koelcellen. Deze zijn bij de waardering buiten beschouwing gelaten.
Omdat sprake is van een waardering met peildatum in het verleden zal altijd sprake zijn van een bepaalde schattingsonzekerheid. Wij hebben getracht op basis van referenties de marktwaarde zo reëel als mogelijk vast te stellen.”
In paragraaf H2 van het taxatierapport staat een toelichting met betrekking tot de huurreferenties. Paragraaf H2 vermeldt onder meer:
“Samenvattend:
Op basis van de huurreferenties liggen de huurprijzen tussen € 42,00 en € 66,00 p/m2 per jaar. De verschillen hebben o.a. te maken met het aandeel kantoren, grootte van terrein, gebruiksmogelijkheden en locatie.
Voor het taxatieobject is een gemiddelde markthuur getaxeerd van € 55,00 p/m2, hetgeen gelijk is aan het gemiddelde. Naar de mening van de taxateur en inschatting van de omstandigheden lijkt deze markthuur het meest plausibel.
Verklaring gehanteerde markthuur
De markthuur is getoetst aan referenties van vergelijkbare objecten in de periode 2014-2015. Hiertoe zijn de volgende elementen in ogenschouw genomen :
* afwerk- en voorzieningenniveau
* grootte
* omgeving
* bereikbaarheid / ontsluiting
* marktdata
* praktijkervaring van taxateur.
Op basis van het gestelde binnen de SWOT-analyse, waaronder de ligging, omgeving, bereikbaarheid, omvang, indeling, voorzieningen- en afwerkniveau, alsmede referentiedata en de praktijkervaring van taxateur, zijn de volgende brutohuurprijzen op jaarbasis en per m² VVO toegekend :
* kantoorruimte begane grond € 90,=
* kantoorruimte verdieping € 75,=
* bedrijfsruimte € 50,=
Per saldo komt dit overeen met een bruto huurstroom op jaarbasis ter grootte € 55,= / m² VVO. Gelet op alle omstandigheden acht taxateur dit plausibel.”