ECLI:NL:GHAMS:2021:590

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
23-000434-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor witwassen en vals geschrift met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken voor het witwassen van geldbedragen en het voorhanden hebben van een vals rijbewijs, maar het hof heeft de verdachte nu veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en het voorhanden hebben van een vals document. De zaak betreft een periode van criminele activiteiten van de verdachte van 1 november 2011 tot en met 25 april 2012, waarbij hij samen met anderen betrokken was bij het witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte had een bankrekening geopend op naam van een overleden persoon en gebruikte deze rekening om frauduleuze transacties uit te voeren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een vals rijbewijs voorhanden heeft gehad, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij een gestructureerd samenwerkingsverband van meerdere personen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000434-17
Datum uitspraak: 25 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-710056-12 tegen:
[verdachte]
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
zich ook noemende:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
[adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 december 2020, 28 januari 2021 en 11 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair
(Zaaksdossier [A vd V.] )
hij op of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 26 april 2012 te ’s-Gravenhage en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meerdere voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 3.511,- en/of (ongeveer) EUR 5.111,- en/of (ongeveer) EUR 5.711,- en/of (ongeveer) EUR 5.711,- en/of (ongeveer) EUR 14.999,- en/of een/of meer (andere) voorwerp(en) (heeft) overgedragen en/of heeft verworven en/of voorhanden (heeft) gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
1. subsidiair
dat een ander of anderen op of omstreeks 1 november 2011 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ABN AMRO Bank en/of een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer andere personen heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, immers heeft/hebben een ander of anderen toen en aldaar een geldbedrag ter hoogte van 69.010,00 euro overgeboekt van de rekening [nummer] (ten name van [A vd V.] ) naar rekening [nummer] (ten name van [S.M.] ), terwijl die [A vd V.] hier nimmer om verzocht heeft,
tot het plegen van welk misdrijf hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2011 tot en met 1 november 2011 opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aldaar (onder meer) (op of omstreeks 3 oktober 2011) [S.M.] een rekening ( [nummer] ) via zijn computer te laten openen en/of die [S.M.] zijn adres [adres] ) te laten gebruiken, zodat die [S.M.] een rekening ( [nummer] ) kon openen en/of (vervolgens) (samen met die [S.M.] ) de bankpas behorend bij die rekening [nummer] naar een ander te brengen;
2.
(zaaksdossier [A vd V.] en zaaksdossier 140 Verbaal)
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2011 tot en met 24 april 2012 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Noordwijk en/of Rotterdam en/of Lunteren en/of Eindhoven en/of Tilburg en/of Goirle en/of Haarlem en/of Duivendrecht en/of Grijpskerk en/of Almere en/of
‘s-Hertogenbosch en/of Nijmegen en/of Baarn en/of Rijswijk en/of Groningen en/of Oostzaan en/of
Monster en/of Heerhugowaard en/of Gouda en/of Leeuwarden en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een Organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [D.M.] en/of [A.D.]
en/of [E.A.] en/of [V.D.] en/of [N.L.] en/of [R. l P.] en/of [O.P.] en/of [R.A.] en/of [C.A.] en/of [C.V.] en/of [A.M.] en/of [A.A.] en/of [D.Su] en/of [D.So] en/of [E.E.] en/of [G.P.] en/of één of meer andere personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten witwassen van een of meer geldbedrag(en) (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting van één of meerdere (rechts)perso(o)n(en) (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
3.
(hoofdzakelijk zaakdossier [A vd V.] )
hij op of omstreeks 25 april 2012 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een of meer vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een nationaal rijbewijs van Portugal, voorzien van het [nummer] , op naam van hem,
verdachte, en/of
- een nationaal rijbewijs van Nederland, voorzien van het [nummer] , op naam van [R.P.] , geboren op [geboortedatum] te Paramaribo,
voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid of vervalsing hieruit dat de rijbewijzen/het rijbewijs niet door een/de bevoegde autoriteit aan hem en/of [R.P.] is afgegeven, hetgeen blijkt uit het feit dat de rijbewijzen/het rijbewijs een nabootsing is van een echt document van dit model, immers komt de rijbewijzen/het rijbewijs, qua gebruikt basismateriaal en toegepaste productietechnieken, echtheids- en beveiligingskenmerken, niet overeen met een origineel exemplaar van dit model, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware dit echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank Amsterdam.

Vrijspraak feit 2

Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van feit 2 tot bewezenverklaring gerequireerd. Hij heeft daartoe betoogd dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte langdurig, duurzaam, gestructureerd en planmatig heeft samengewerkt met [E.E.] , [A.D.] , [R. l P.] , [N.L.] , [D.M.] en [G.P.] . Dit blijkt uit de onderlinge contacten en de samenhang die bestaat tussen de bij de doorzoekingen bij die personen aangetroffen voorwerpen, zoals daarvan blijkt uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen. Volgens het Openbaar Ministerie was de verdachte de enkele rol van katvanger voorbij. De in zijn woning aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen illustreren zijn betekenisvolle rol bij de phishing. Een betrokkenheid die de verdachte overigens ook heeft erkend. De betrokkenheid van de verdachte is gestart op 3 oktober 2011, de dag waarop de onder 1 aan de orde zijnde overeenkomst met de ABN AMRO Bank (hierna: de bank) op naam van [S.M.] is gesloten in verband met het openen van een bankrekening bij genoemde bankinstelling en eindigt op 24 april 2012, de dag waarop de verdachte is aangehouden.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het onderliggende strafdossier acht het hof onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie door de verdachte. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder uit de in de woning van de verdachte aangetroffen voorwerpen, kan zonder meer worden afgeleid dat de verdachte zich bezig hield met criminele activiteiten. Dat heeft de verdachte zelf ook toegegeven. De verdachte heeft immers verklaard dat hij betaalpassen en documenten van bankrekeningen regelde waarmee geld kon worden gemaakt en dat hij daarvoor actief mensen benaderde. De bewezenverklaring van feit 1 sluit dan ook naadloos hierop aan.
Uit het dossier kan verder worden afgeleid dat de verdachte contact had met [D.M.] en ook dat bepaalde bij de verdachte aangetroffen voorwerpen verband houden met specifieke zaken betreffende de in het onderzoek 13Ostara aan de orde zijnde
phishingfraude. Naar het oordeel van het hof zijn deze feiten en omstandigheden echter onvoldoende redengevend voor de conclusie dat de verdachte concrete wetenschap had van de veronderstelde criminele organisatie en (voorwaardelijk) opzet had op het oogmerk van deze organisatie om misdrijven te plegen, en dus voor de conclusie dat hij aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen. Bewijs dat de verdachte in nauwer verband brengt met de op zich bestaande criminele organisatie, is het hof niet gebleken.
Het hof zal de verdachte derhalve vrij spreken van het onder 2 ten laste gelegde.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zijn echte naam [naam] is en dat de [naam] een door hem verzonnen alias betreft. Beide namen komen ter aanduiding van de verdachte in het dossier voor.
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier leidt het hof af dat [A vd V.] enkele dagen voor 1 november 2011 een e-mailbericht heeft ontvangen van – naar het leek – de bank. In dat bericht stond vermeld dat hij door de bank zou worden gebeld, hetgeen ook is gebeurd. De vrouw die hem belde, stelde zich voor als medewerkster van de bank en vertelde dat er iets moest worden gecheckt van het internetbankieren. Zij heeft [A vd V.] gevraagd zijn computer op te starten en de randomreader erbij te pakken, hetgeen hij heeft gedaan. [A vd V.] heeft vervolgens die handelingen verricht die de vrouw hem vroeg.
Op 1 november 2011 bleek [A vd V.] dat een bedrag van ongeveer € 69.000,00 van zijn bankrekening was overgeboekt naar een bankrekening met nummer [nummer] op naam van
[S.M.] . Gebleken is dat op diezelfde dag van die rekening geldbedragen zijn overgeboekt naar rekeningen van katvangers, te weten:
  • een geldbedrag van € 3.511,00 naar een rekening op naam van [katvanger 1] ;
  • een geldbedrag van € 5.111,00 naar een rekening op naam van [katvanger 2] ;
  • een geldbedrag van € 5.711,00 naar een rekening op naam van [katvanger 3] ;
  • een geldbedrag van € 5.711,00 naar een rekening op naam van [katvanger 4] ; en
  • een geldbedrag van € 14.999,00 naar een rekening op naam van [katvanger 5] .
Verder is gebleken dat een deel van de naar katvangers overgeboekte bedragen vervolgens ook zijn opgenomen.
Onderzoek heeft uitgewezen dat de bankrekening met nummer [nummer] op 3 oktober 2011 is geopend door een persoon die opgaf te zijn [S.M.] , wonende aan de [adres] in Den Haag en dat diegene zich heeft geïdentificeerd met een Portugees paspoort met nummer [nummer] . Uit van de Portugese politie verkregen informatie is echter gebleken dat [S.M.] op
12 januari 2010 was overleden. Hij kan deze bankrekening derhalve onmogelijk zelf hebben geopend.
Het hof gaat er, evenals de rechtbank, van uit dat het de verdachte is geweest die de rekening op naam van [S.M.] heeft geopend en baseert dit op de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte is op 24 april 2012 op het adres [adres] in Den Haag aangehouden. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij daar sinds ongeveer een jaar woont. [1] Tijdens de doorzoeking in zijn woning zijn diverse documenten op naam van [S.M.] aangetroffen, waaronder ook de hiervoor genoemde, op 3 oktober 2011 met de bank gesloten, overeenkomst. Uit de politiesystemen is ten slotte gebleken dat de verdachte op 17 oktober 2011 is aangehouden en dat hij toen onder meer in het bezit was van het paspoort van [S.M.] en de wereldpas met nummer [nummer] op naam van [S.M.] .
De verdachte heeft diverse malen over [S.M.] verklaard. Die verklaringen komen er, kort gezegd, op neer dat hij [S.M.] kent onder de naam Bruno, dat Bruno de betreffende bankrekening zelf heeft aangevraagd op de computer van de verdachte en dat de verdachte Bruno toestemming heeft gegeven om zijn woonadres te gebruiken. De verdachte heeft verder verklaard dat Bruno omstreeks
17 oktober 2011 bij hem thuis is geweest, dat Bruno toen kennelijk spullen, waaronder diens paspoort, in de jas van de verdachte had laten zitten en dat hij die spullen aan Bruno had willen teruggeven, hetgeen niet is gelukt omdat hij toen, op 17 oktober 2011, werd aangehouden. De verdachte heeft het paspoort daarna alsnog aan Bruno teruggegeven. [2]
Gelet op het feit dat [S.M.] op 12 januari 2010 is overleden en hij dus onmogelijk in 2011 nog contact kan hebben gehad met de verdachte, hij niet op de hoogte kan zijn geweest van het adres van de verdachte dan wel de hier aan de orde zijnde bankrekening kan hebben geopend, schuift het hof dit deel van de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
Het hof gaat er als gezegd van uit dat de verdachte deze rekening heeft geopend. Het hof gaat er voorts van uit dat deze bankrekening enkel en alleen voor een misdadig doel is geopend.
Het hof verwijst in dit verband allereerst naar de verklaring van de verdachte bij de rechter-commissaris op 27 april 2012, inhoudende dat er met pasjes geld wordt gemaakt. Per pasje ontving hij € 300,00 tot
€ 500,00. Zo komen wij aan geld, aldus de verdachte. Verder verwijst het hof naar de door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 25 oktober 2016 afgelegde verklaring, inhoudende dat de beschuldiging dat hij betrokken was bij
phishingwel klopt. Hij regelde betaalpassen en documenten van bankrekeningen, waarmee geld kon worden gemaakt. Hij benaderde jongens met de vraag of zij hun bankrekeningen beschikbaar wilden stellen. Hij legde hen dan uit dat er geld moest worden opgenomen en dat er meerdere rekeningen nodig waren.
In het onderhavige geval heeft de verdachte een bankrekening geopend op naam van een als dan reeds overleden persoon en deze ter beschikking gesteld aan anderen, waarna door fraude verkregen gelden op die rekening zijn gestort. Deze gelden zijn vervolgens doorgestort naar rekeningen van katvangers. Een deel daarvan is vervolgens ook daadwerkelijk opgenomen. Die gelden zijn daarmee aan het zicht van de rechthebbende onttrokken en aan die gelden is daarmee een schijnbaar legale herkomst verschaft.
Bij die stand van zaken is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat bewezenverklaring kan volgen van het primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van witwassen.
Ten aanzien van feit 3
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd ten aanzien van beide in de tenlastelegging genoemde voorwerpen.
Het hof volgt de advocaat-generaal ten dele en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het rijbewijs op naam van [naam] geldt dat de verdachte heeft bekend dat hij dit rijbewijs, dat op naam is gesteld van een door hem bedacht alias, heeft gekocht. Uit de stukken in het dossier kan verder worden afgeleid dat de verdachte het rijbewijs op naam van [R.P.] voorhanden heeft gehad, en ook dat dit rijbewijs bij nader onderzoek vals of vervalst was. De verdachte
heeft echter ter zake verklaard dat hij dit rijbewijs heeft gevonden en onder zich heeft gehouden. Wat daarvan ook zij, nu het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit rijbewijs vals of vervalst was, zal het hof de verdachte op dit punt vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair
hij omstreeks 1 november 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), geldbedragen van EUR 3.511,- en EUR 5.111,- en EUR 5.711,- en ongeveer EUR 5.711,- en ongeveer EUR 14.999,- voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist, dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij op 25 april 2012 te 's-Gravenhage, opzettelijk een vals geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een nationaal rijbewijs van Portugal, voorzien van het [nummer] , op naam van verdachte, voorhanden heeft gehad, bestaande die valsheid of vervalsing hieruit dat het rijbewijs niet door de bevoegde autoriteit aan hem is afgegeven, hetgeen blijkt uit het feit dat het rijbewijs een nabootsing is van een echt document van dit model, immers komt het rijbewijs, qua gebruikt basismateriaal en toegepaste productietechnieken, echtheids- en beveiligingskenmerken, niet overeen met een origineel exemplaar van dit model, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware dit echt en onvervalst.
Hetgeen onder 1 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken voor het onder 1 tenlastegelegde en heeft hem voor het onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de vordering tot gevangenneming afgewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een redelijk groot geldbedrag. Hij heeft een door hemzelf geopende bankrekening op naam van een overleden persoon beschikbaar gesteld aan anderen om daarop uit misdrijf verkregen gelden te storten en deze gelden door te storten naar de rekeningen van mede door hem aangezochte katvangers. Het spreekt voor zich dat dit een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat het de integriteit van het financiële en economische verkeer aantast. Dit is een ernstig feit. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vals rijbewijs met de kennelijke bedoeling dit document als echt en onvervalst te doen gebruiken. Het hof acht dit een ernstig feit. De verdachte heeft zodoende de handel in en de verspreiding van valse documenten bevorderd en het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer moet worden gesteld in de juistheid van een officieel identiteitsbewijs.
De advocaat-generaal heeft voor de vordering tot strafoplegging aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijnen inzake Cybercrime van het Openbaar Ministerie. Het hof volgt de advocaat-generaal hierin niet en zoekt voor de strafoplegging aansluiting bij de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) inzake fraude. De LOVS-oriëntatiepunten zien immers op fraude in algemene zin, waaronder zijn begrepen fraudedelicten in de zin van de titels 24-26 (verduistering, bedrog en faillissement). Hierin wordt voor bedragen tussen de € 10.000,00 en € 70.000,00 een gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden genoemd. Voor het bezit van een vals document wordt een gevangenisstraf genoemd van twee maanden onvoorwaardelijk.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 november 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte zowel op naam van [naam] als op naam van [naam] eerder, zij het voor andersoortige strafbare feiten, onherroepelijk is veroordeeld. Op naam van [naam] zelfs al vele malen.
Het hof constateert dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, de verdachte is op 24 april 2012 in verband met het onderzoek 13Ostara aangehouden en in verzekering gesteld. Hij heeft tot 26 juli 2012 in voorarrest gezeten. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 24 januari 2017. De verdachte heeft op 2 februari 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst vandaag, 25 februari 2021, arrest. Dit houdt in dat de redelijke termijn zowel in de fase van de eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden.
Het hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een straf van na te melden duur. Deze strafoplegging is naar het oordeel van het hof passend en geboden.
De op te leggen straf is lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, mede omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan die waarop de advocaat-generaal zijn eis heeft gebaseerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. M. Jurgens en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2021.
Mr. Van Die is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 24 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [1] en [2] (Zaaksdossier [A vd V.] , p. 574 e.v.).
2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 26 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [3] en [4] (Zaaksdossier [A vd V.] , p. 598 e.v.) in combinatie met een proces-verbaal van verhoor verdachte van 3 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [5.] en [2] (Zaaksdossier [A vd V.] , p. 618 e.v.).