ECLI:NL:GHAMS:2021:529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.280.600/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling wanbeleid in de onderneming Cavari Clinics B.V. en gerelateerde vennootschappen

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 24 februari 2021, wordt het verzoek van IC Holding B.V. en [A] afgewezen om vast te stellen dat Digitalis B.V. en [B] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan wanbeleid binnen Cavari Clinics B.V. en gerelateerde vennootschappen. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde samenwerking tussen de betrokken partijen, waarbij [A] en [B] c.s. niet in staat waren om constructief samen te werken. De Ondernemingskamer concludeert dat de tekortkomingen in het bestuur van [B] c.s. niet voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van wanbeleid. De Ondernemingskamer wijst erop dat alle partijen een rol hebben gespeeld in de escalatie van de situatie en dat de gebrekkige schriftelijke vastlegging van de relatie met Curit en de inzet van [C] niet heeft geleid tot nadelige gevolgen voor Cavari Clinics. De kosten van de procedure worden toegewezen aan IC Holding en [A].

Uitspraak

beschikking ___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.280.600/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 24 februari 2021
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IC HOLDING B.V.,
gevestigd te Peize,
2.
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKSTERS,
advocaat:
mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudende te Leeuwarden,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAVARI CLINICS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CAVARI CLINICS GRONINGEN B.V.,
gevestigd te Groningen,
VERWEERSTERS,
niet verschenen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIGITALIS B.V.,
gevestigd te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo,
2.
[B],
wonende te [....] ,
3.
[C],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. R.G. Luinstraen
mr. J. Biesheuvel-Hoitinga, beiden kantoorhoudende te Groningen.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen als volgt worden aangeduid:
  • verzoekster sub 1 met IC Holding;
  • verzoekster sub 2 met [A] ;
  • IC Holding en [A] gezamenlijk met IC Holding c.s.;
  • verweerster sub 1 met Cavari Clinics;
  • verweerster sub 2 met Cavari Groningen;
  • verweersters gezamenlijk met Cavari Clinics c.s.;
  • belanghebbende sub 1 met Digitalis;
  • belanghebbende sub 2 met [B] ;
  • belanghebbende sub 3 met [C] ;
  • belanghebbenden gezamenlijk met Digitalis c.s.;
  • [B] en [C] gezamenlijk met [B] c.s.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in de eerstefaseprocedure van deze zaak met zaaknummer 200.252.663 van 5 april 2019, 8 april 2019, 12 augustus 2019, 12 mei 2020, 27 mei 2020, 29 mei 2020 en 14 augustus 2020.
1.3
Bij de beschikking van 5 april 2019 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van Cavari Clinics c.s. over de periode vanaf 1 januari 2015, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, alsmede – bij wijze van onmiddellijke voorzieningen en vooralsnog voor de duur van het geding – bepaald dat een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon tot bestuurder van Cavari Clinics met beslissende stem in het bestuur wordt benoemd, dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is Cavari Clinics te vertegenwoordigen, dat zonder deze bestuurder Cavari Clinics niet vertegenwoordigd kan worden en dat ten aanzien van de besluiten van deze bestuurder het bepaalde in artikel 16 lid 6 van de statuten van Cavari Clinics en het bepaalde in artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst geen werking toekomt. De Ondernemingskamer heeft daarbij overwogen dat de aanwijzing van een onderzoeker vooralsnog zal worden aanhouden opdat kan worden bezien of reeds door de te treffen onmiddellijke voorzieningen een oplossing van het geschil kan worden bereikt. In de beschikking staat dat ieder der partijen op elk moment de Ondernemingskamer kan verzoeken de onderzoeker aan te wijzen.
1.4
Bij de beschikking van 8 april 2019 heeft de Ondernemingskamer mr. J.T. Stekelenburg (hierna: Stekelenburg) aangewezen als bestuurder zoals bedoeld in de beschikking van 5 april 2019.
1.5
Bij brief van hun advocaat van 5 augustus 2019 hebben IC Holding c.s. de Ondernemingskamer verzocht alsnog de onderzoeker aan te wijzen.
1.6
Bij de beschikking van 12 augustus 2019 heeft de Ondernemingskamer mr. J.G. Molenaar als onderzoeker aangewezen (hierna: de onderzoeker).
1.7
Bij brief van 11 mei 2020 heeft de onderzoeker het verslag met bijlagen van het in 1.3 bedoelde onderzoek aan de Ondernemingskamer gestuurd.
1.8
Bij de beschikking van 12 mei 2020 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag met bijlagen van het bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Cavari Clinics c.s. ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden.
1.9
Bij de beschikking van 27 mei 2020 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat Cavari Nederland de redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten van verweer van Stekelenburg ter zake de vaststelling van aansprakelijkheid vanwege onbehoorlijke taakvervulling betaalt en dat dit ook geldt voor de kosten van verweer tegen de tuchtklacht van [A] van 8 april 2020.
1.1
Bij de beschikking van 29 mei 2020 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat de vergoeding van de onderzoeker € 36.300, de daarover verschuldigde omzetbelasting daarin begrepen, bedraagt.
1.11
Bij de beschikking van 14 augustus 2020 heeft de Ondernemingskamer de bij haar beschikking van 5 april 2019 getroffen onmiddellijke voorziening opgeheven.
1.12
IC Holding c.s. hebben bij op 10 juli 2020 ontvangen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht te verklaren dat Digitalis c.s. zich hebben schuldig gemaakt aan wanbeleid, zoals omschreven in dat verzoekschrift, gebaseerd op het onderzoeksrapport, en Digitalis c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.13
Bij op 4 september 2020 ontvangen verweerschrift hebben Digitalis c.s. verzocht het verzoek van IC Holding c.s. af te wijzen en IC Holding c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.14
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 24 september 2020. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartij overgelegde – aantekeningen, en onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen toegezonden aanvullende producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.15
Op 24 september 2020 maakte drs. P.R. Baart als raad onderdeel uit van de samenstelling van de Ondernemingskamer. De benoemingstermijn van drs. P.R. Baart verstreek op 1 december 2020, voordat een beschikking in deze zaak was gegeven. Nadat dit gebleken was, is – met goedvinden van partijen – afgezien van een nieuwe mondelinge behandeling ten overstaan van de Ondernemingskamer en is een proces-verbaal van de zitting opgesteld en aan het dossier toegevoegd. Dit proces-verbaal is aan partijen toegezonden. Partijen hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, op dit proces-verbaal gereageerd en vervolgens over en weer op elkaars reacties gereageerd. Drs. P.R. Baart is als raad vervangen door W. Wind, die heeft kennisgenomen van het dossier. De Ondernemingskamer heeft in gewijzigde samenstelling voorts kennis genomen van het proces-verbaal en de reacties van partijen en opnieuw over de zaak beraadslaagd. Voor zover de reacties op het proces-verbaal geen betrekking hebben op de weergave van het ter zitting besprokene maar nader inhoudelijk ingaan op de zaak, laat de Ondernemingskamer deze buiten beschouwing.

2.De feiten

2.1
Cavari Clinics is op 31 december 2008 opgericht door Digitalis. [B] c.s. zijn enig bestuurders en enig aandeelhouders van Digitalis.
2.2
[A] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van IC Holding.
2.3
Op 27 september 2011 heeft IC Holding 6.001 van de geplaatste 18.000 aandelen in Cavari Clinics van Digitalis geleverd gekregen. De koopsom voor deze aandelen bedroeg € 352.666. Sindsdien houdt Digitalis 11.999 aandelen in Cavari Clinics en zijn [A] en [B] c.s. bestuurders van Cavari Clinics. Volgens artikel 16 lid 6 en artikel 27 van de sinds 27 september 2011 geldende statuten van Cavari Clinics is voor diverse bestuurs- en aandeelhoudersbesluiten de voorafgaande schriftelijke goedkeuring van 2/3e van het geplaatste kapitaal van Cavari Clinics vereist. Eveneens op 27 september 2011 is tussen [B] c.s., [A] , Digitalis en IC Holding een aandeelhoudersovereenkomst tot stand gekomen. In artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst staat welke bestuursbesluiten, in afwijking van de statuten, de goedkeuring van beide aandeelhouders behoeven.
2.4
Cavari Clinics houdt 95% van de aandelen in Cavari Groningen. [D] houdt 5% van de aandelen in Cavari Groningen. Enig bestuurder van Cavari Groningen is Cavari Clinics.
2.5
Cavari Clinics was een zelfstandig behandelcentrum (ZBC). Een ZBC is een samenwerkingsverband van ten minste twee medisch specialisten. [B] , cardioloog, en [A] , psychiater, vormden samen het samenwerkingsverband van Cavari Clinics met behulp van diverse medisch specialisten, die Cavari Clinics kon inhuren. Cavari Clinics c.s. leverden zogenaamde
integrated care(“ontschotte zorg”) op het gebied van psychiatrie en somatiek, zowel in de zin van medisch specialistische zorg als arbo-curatieve zorg. Incidenteel werd cardiologische en psychiatrische hulp geboden zonder onderlinge integratie.
2.6
De inkomsten van Cavari Clinics bestonden onder andere uit vergoedingen voor verzekerde zorg en niet-verzekerde zorg. Cavari Clinics kon verzekerde zorg alleen verrichten vanwege haar relatie met Stichting Cavari Clinics IC (verder: de stichting), een erkende WTZi-instelling, die formeel de verzekerde zorg leverde en de werkzaamheden uitbesteedde aan Cavari Clinics c.s. onder de voorwaarden van de op 1 juli 2011 tussen de stichting en Cavari Clinics gesloten samenwerkingsovereenkomst. [B] en [A] vormden het bestuur van de stichting. De stichting kende voorts een uit drie personen bestaande raad van toezicht (verder: de raad van toezicht).
2.7
Digitalis houdt alle aandelen in Curit B.V. (verder: Curit). Curit was sinds de oprichting van Cavari Clinics c.s. de ICT leverancier van Cavari Clinics en Cavari Groningen.
2.8
Bij e-mail van 27 december 2011 heeft [B] aan [A] en [C] geschreven: ‘’
Hierbij de onderlegger voor morgen’. Bijlage was een ‘Notitie 2011-2012’. In deze notitie (van [B] aan [A] en [C] , met het onderwerp “
Waar staan we met Cavari Clinics eind 2011 en hoe gaan we verder?)’ staat onder meer dat het stuk is bedoeld als discussiestuk en kan dienen als onderlegger voor te plannen gesprekken. Onderwerpen waren onder meer (5) Relatie Cavari en Curit en (6) Persoonlijke tijdsinvestering van directieleden en vergoedingsformule. Hierover staat in de notitie:

Ad 5. Relatie Cavari en Curit
Het is van belang hier duidelijke afspraken over te maken.
Wat loopt er nu?
  • Curit factureert voor gebruik van Riskconsult (prijs per dossier) en halve dag [E][ [E] , OK]
    ; verder wordt er niets gedeclareerd
  • Cavari stuurt geen rekeningen naar Curit voor gebruik overlegruimtes e.d.
Wat gaat er lopen (voorstel)
  • Vaststellen programma van eisen voor wat we binnen Cavari nodig hebben is investering van ons 3en (past in raam van activiteiten voor Cavari Clinics Nederland)
  • Programmeer activiteiten vanuit Curit worden afgerekend tegen kostprijs + 15% (bij van te voren ramingen over hoeveelheid uren bij projecten)
  • Prijs per dossier blijft overeind omdat dit de meeste flexibiliteit geeft en uitdaging aan beide kanten (kosten en baten lopen gelijk op); nu tot 25 euro per dossier
  • Budget voor ICT vaststelling nuttig? Te bespreken?
Ad 6. Persoonlijke tijdsinvestering van directieleden en vergoedingsformule
(…)
Vergoedingsidee per persoon: (uursalaris blijft op oude nivo)
[A][ [A] , OK]
: 2 dagen Cavari Clinics Groningen/0,5 dag vanuit Cavari Clinics Nederland.
[B][ [B] , OK]
: 2 dagen en 1 dag (BuPo compensatie) Cavari Clinics Groningen/0,5 dag vanuit Cavari Clinics Nederland.
[C][ [C] , OK]
: 2,5 uur per week Cavari Clinics Groningen (financiën, personeel, logistiek)/0,5 dag vanuit Cavari Clinics Nederland. Verder draait [C] als medewerkster mee in de pool voor de buitenpoli.
2.9
Bij e-mail van 27 december 2011 heeft [A] op de mail van [B] gereageerd en onder meer geschreven:

Dank voor je onderlegger. Neem aan dat de cijfers meekomen?
Ik wil zelf graag ook wat fundamentelere zaken op de agenda zetten zoals het proces van besluitvorming op diverse terreinen en financiële verantwoording per maand zodat er ook op gestuurd kan gaan worden.
2.1
Op 20 augustus 2013 hebben [A] en [B] c.s. namens Cavari Clinics en [C] namens Curit een Service Level Agreement (SLA) getekend, ingaand 1 januari 2012 en betrekking hebbend op door Curit te verrichten technisch beheer en onderhoud van hard- en software binnen de organisatie van Cavari Clinics. De SLA bevat geen tarieven voor de dienstverlening. Een gelijksoortige SLA met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2011 is niet getekend.
2.11
Bij e-mail van 2 maart 2016 heeft [B] aan [C] geschreven dat hij uitgebreid met [A] heeft gesproken over de inzet van hun dochter [F] . Volgens die mail is erover gesproken dat [F] baliewerkzaamheden zou verrichten en een werkneemster bij afwezigheid zou vervangen. [B] schreef daarbij “
[A] vindt begeleiden [F][in het kader van de opleiding die [F] volgde, aanvulling OK]
leuk en constructie via Digitalis prima.”
2.12
In een e-mail van 9 maart 2016 aan [C] heeft [B] onder meer geschreven:

[C] , is dit het verhaal m.b.t. [F] en Cavari/Digitalis?
[F] komt vanaf 1 april in dienst van Digitalis.
Hiernaast kan ze vanaf deze datum na overleg met haar ingezet worden voor eerst
een dag in week hulp bij revalidatiepatiënten voor zover dit patiënten zijn, die in het
kader van haar opleiding “nuttig” zijn.
De arbeidsuren hiermee samenhangend worden betaald door Digitalis en niet
doorberekend aan Cavari.
Als Cavari haar voor andere activiteiten wil inhuren (balie werk, vervanging van
Angelique of bijvoorbeeld vakantie van fysio’s voor actieve begeleiding) dan gebeurt
dit op basis van detachering met passende vergoedingen voor de ingenomen functies.
Deze kosten worden dus wel doorberekend.
Vanaf het moment dat haar opleiding start, zal ze twee dagen per week beschikbaar zijn voor begeleiding van patiënten passend bij haar opleiding”.
Na bevestiging van [C] dat dit klopt heeft [B] deze mail op diezelfde datum doorgestuurd naar onder meer [A] , met vermelding
‘Dit is het verhaal. Morgen maar even om de tafel, ook met fysio’s om e.e.a. gezamenlijk uit te leggen’.
2.13
Op 18 juli 2016 heeft [G] (vestigingsmanager en eveneens een dochter van [B] en [C] ) aan [B] c.s. en [A] geschreven dat al afgesproken was dat [F] de activiteiten van een zwangere werkneemster zou overnemen, maar dat er een overloopsituatie zou ontstaan met de fysiotherapeuten. Zij stelde de vraag of [F] in de overloop een rol mocht spelen. [A] heeft per mail van diezelfde datum geantwoord dat [F] daar natuurlijk een rol in mocht spelen als het nodig is.
2.14
Op 15 november 2016 heeft [G] aan [B] en [A] (met cc aan [C] ) detacheringsovereenkomsten gestuurd met betrekking tot de inhuur van [F] . [A] heeft hierop bij e-mail van 16 november 2016 geantwoord dat en waarom zij zich niet geheel kan vinden in de voorgestelde contracten. Zij wilde onder meer graag een specificatie zien van het brutosalaris en schreef dat zij nog een apart detacheringscontract miste voor de stagewerkzaamheden van [F] (bijgevoegd waren twee contracten voor respectievelijk de werkzaamheden als baliemedewerkster en voor de werkzaamheden als vervangster van een zwangere werkneemster). Na een reminder van [A] op 24 november 2016 heeft [G] haar diezelfde dag nadere informatie verstrekt.
2.15
In de notulen van een directieoverleg op 28 november 2016 staat:

We stellen gezamenlijk vast dat de manier waarop [F] ingezet is, nl zonder contract en zonder directie afspraken over inzet en detacheringstarief, niet correct is geweest en niet voor herhaling vatbaar is. Dat geldt overigens ook voor de manier waarop andere contracten regelmatig ‘even snel’ getekend moeten worden. Ook dit zal in de toekomst anders gaan. Er moet nog een stage overeenkomst tussen Digitalis BV en Cavari BV voor [F] als PMT i.o. komen …
2.16
In een e-mail van 19 januari 2017 van [A] aan [B] c.s. staat dat [A] een aantal facturen van Curit heeft gezien en dat zij niet akkoord gaat met betaling daarvan. [B] heeft op diezelfde datum op de e-mail gereageerd en aan [A] onder meer geschreven:

Al sinds jaar en dag wordt 25 euro per actief (en in een jaar gebruik) dossier RC gerekend.(…)
Je hebt je op een moment ingekocht dat dit ook al zo was. De rekeningen voor gebruik software zijn hierop gebaseerd. Als het anders moet in de toekomst, dan onderwerp van gesprek. Over inhoud van facturen[is]
met ons geen discussie mogelijk, wel over factuur datum en we willen zoals aangeven in acc overleg ze in 2015 kwijt omdat dan de winst nog wat gedrukt kan worden.” Het bedrag is door Cavari Clinics aan Curit betaald.
2.17
In een e-mail van 7 maart 2017 heeft [A] in verband met de jaarrekeningen 2015 van Cavari Clinics c.s. geschreven: “(…), v
oorwaarde voor goedkeuring is dat er een AO IC[Administratieve Organisatie en Interne Controle, OK]
is die door beide Holdings en ook door de accountant goedgekeurd is.”
2.18
Bij e-mail van 24 mei 2017 heeft [A] [C] (met cc aan [B] ) geschreven dat zij tot haar verbazing in de salarisbatch voor mei 2017 een salarisbedrag van € 4.488,82 voor [C] zag, een stijging van ongeveer € 3.000 ten opzichte van voorgaande maandbedragen. Zij verzocht een correctie naar het normale maandbedrag. [C] heeft hierop bij e-mail van diezelfde datum geantwoord dat het 168 extra uren betreft, gemaakt in het kader van de administratie over de periode december 2016 tot en met april 2017, waarvan zij de helft heeft berekend. Zij heeft opgemerkt dat de werkzaamheden niet in de vier uur per week konden worden gedaan en dat [A] ongetwijfeld zal hebben opgemerkt dat er veel extra werk te doen was. [A] heeft hierop bij e-mail van eveneens 24 mei 2017 gereageerd en geschreven dat zij er zeker begrip voor heeft dat [C] een extra urenvergoeding op zijn plaats vindt en alle waardering heeft voor het resultaat, maar dat [B] en zij ook geen (50% van de) overuren declareren en zelfs niet alle reguliere uren, dat de uren ook hadden kunnen worden toegerekend aan de maandelijkse onkosten/managementvergoeding en dat zij het daarnaast logisch had gevonden dat [C] dit van tevoren had overlegd. [A] besluit met de opmerking dat zij dus geen begrip kan opbrengen voor de manier waarop dit gebeurt en dat zij het nu zal accorderen maar dat dit verder iets is dat in heldere afspraken in de AOIC vastgelegd moet gaan worden.
2.19
Op 11 februari 2018 hebben [B] c.s. en [A] een document getiteld “Administratieve organisatie en interne controle Cavari Clinics” (AOIC) ondertekend, waarin onder meer staat beschreven op welke wijze zakelijke afspraken worden gemaakt, facturen worden geaccordeerd en betalingen worden gedaan.
2.2
In een gesprek op 20 april 2018 tussen de accountant, [B] c.s. en [A] , heeft [A] kenbaar gemaakt dat zij een aantal bezwaren had tegen de concept-jaarrekening 2016 en dat zij de jaarrekening daarom niet wilde tekenen.
2.21
Bij brief van 27 april 2018 heeft [B] aan [A] onder meer geschreven dat [B] c.s. het “
zat zijn” dat zij door [A] worden zwart gemaakt, dat zij constateren dat er een vertrouwenscrisis is en dat zij nog maar één weg zien, te weten “
onze gezamenlijke activiteiten binnen de B.V. ’s met jou te staken en om vanaf nu onder passende begeleiding scenario’s te bekijken, waarbij we onze gezamenlijke participatie in de bedrijven afbouwen en mogelijkheden onderzoeken om zakelijk separaat verder te gaan. Zolang dit niet geregeld is, zullen we ook hulp nodig hebben bij het verbeteren c.q. weer normaliseren van een normale bedrijfsvoering.
2.22
Op 30 april 2018 heeft [B] een memo aan de raad van toezicht gestuurd, waarin hij melding maakt van de door hem aan [A] gestuurde brief en schrijft dat Cavari Clinics volgens hem ontvlochten dient te worden en dat hij graag met de raad van toezicht in overleg wil. In het memo staat verder onder meer dat er geen vertrouwensbasis meer is en dat hij het gevoel heeft dat de patiëntenzorg actueel nog niet in gevaar komt, maar dat dit bij zo doorgaan weldra zeker het geval zal zijn.
2.23
Bij brief van 23 mei 2018 heeft [A] aan de raad van toezicht van de stichting medegedeeld dat wat haar betreft ontvlechting niet aan de orde is. Zij heeft haar visie op de problemen gegeven en beklemtoond dat de patiëntenzorg geen gevaar loopt
.
2.24
Bij brief van 20 juni 2018 hebben [A] en [B] aan de raad van toezicht geschreven dat zij gesprekken willen voeren, gericht op continuering van de samenwerking binnen Cavari Clinics c.s.
2.25
Op 22 augustus 2018 heeft [C] namens Curit een ‘Toelichting en offerte ICT-dienstverlening aan Cavari Clinics’ aan [A] gestuurd. Dit heeft niet geleid tot de totstandkoming van een contract tussen Cavari Clinics en Curit.
2.26
Bij brief van 1 november 2018 hebben [B] c.s. aan mr. Van der Spek geschreven dat de gesprekken die de afgelopen maanden zijn gevoerd niet het gewenste doel hebben gehad en dat zij het ‘mediationtraject’ als mislukt beschouwen
.
2.27
Vervolgens is nadere correspondentie met de raad van toezicht gevoerd, waarbij de raad van toezicht zorgen over een goede en veilige patiëntenzorg heeft geuit. Deze zorgen heeft hij herhaald in brieven van 21 januari en 2 februari 2019. Daarbij heeft hij [B] en [A] verzocht vooralsnog van integrale zorg af te zien en een voorstel te presenteren hoe zij van plan zijn de lopende patiëntenzorg over te dragen of af te bouwen.
2.28
Na de beschikking van de Ondernemingskamer van 5 april 2019 hebben partijen eind 2019 besloten ieder hun eigen weg te gaan. Cavari Clinics heeft inmiddels haar activiteiten gestaakt.

3.De inhoud van het verslag

3.1
De onderzoeker heeft in hoofdstuk 4 van het verslag omschreven waarop het onderzoek is gericht:
De voorwaarden van dienstverlening door Curit en de betalingen aan [C] ter compensatie voor werk uit het verleden.
De vraag of [A] de inhuur van externen of de betaling van diverse rekeningen heeft belet en of daarbij het belang van de onderneming is geschaad.
De weigering van [A] om de jaarrekening over 2016 goed te keuren en daarmee samenhangende escalatie van de verstoorde verhoudingen.
Het verband tussen het optreden van [A] en het vertrek van medewerkers bij Cavari.
De onderwerpen 2 en 4 worden hierna verder buiten beschouwing gelaten, omdat het tweedefaseverzoek van IC Holding c.s. daarop geen betrekking heeft. In de verklaringen die in het verslag zijn opgenomen en die hierna deels worden geciteerd, worden [B] , [C] en [A] ook bij hun voornamen aangeduid: [B] , [C] en [A] .
3.2
De onderzoeker heeft, na een aantal inleidende hoofdstukken, in hoofdstuk 7 de wettelijke en statutaire orde binnen Cavari Clinics c.s. beschreven en in dat verband enige algemene opmerkingen gemaakt over tegenstrijdige belangen en het functioneren van het bestuur van Cavari Clinics c.s. (7.1). Vervolgens is hij ingegaan op de aandeelhoudersovereenkomst (7.2), in welk verband hij een aantal opmerkingen heeft gemaakt over artikel 6 van die overeenkomst, en de AOIC-beschrijving (7.3). De onderzoeker ziet de AOIC mede als bestuursreglement en bespreekt een aantal complicaties. In 7.4, waarin hij zijn mening geeft over de governance bij Cavari Clinics c.s., heeft de onderzoeker te kennen gegeven dat hem is gebleken dat binnen het bestuur van Cavari Clinics c.s. – in elk geval op financieel terrein – onvoldoende sprake was van collegiaal optreden en dat er bovendien onvoldoende oog was voor de betekenis van de tegenstrijdige belangen van [B] c.s. Naar zijn mening zijn deze aspecten belangrijker voor een oordeel over het functioneren van het bestuur van Cavari Clinics c.s. dan een toetsing van individuele handelingen aan de aandeelhoudersovereenkomst of de AOIC.
3.3
In hoofdstuk 8 heeft de onderzoeker het eerste onderwerp behandeld: de voorwaarden van dienstverlening door Curit en de betalingen aan [C] ter compensatie van werk voor het verleden.
De onderzoeker is allereerst ingegaan op het van Curit betrokken softwareprogramma RiskConsult en de betekenis daarvan voor Cavari Clinics c.s. Uit een mailwisseling tussen [C] en [A] van januari/februari 2016 heeft hij afgeleid dat [A] in beginsel de intentie had om de relatie met Curit voort te zetten. Hij signaleert dat [A] in ieder geval geen principieel bezwaar heeft gemaakt tegen dienstverlening door Curit. In paragraaf 8.1 heeft de onderzoeker een aantal opmerkingen gemaakt over de SLA. Omdat de SLA geen (aanknopingspunten voor te hanteren) prijzen bevat, meent de onderzoeker dat Cavari c.s. aan Curit een voor de geleverde producten en diensten redelijke vergoeding verschuldigd is. Met betrekking tot de notitie van 27 december 2011 (zie 2.8) merkt hij op dat [A] heeft verklaard dat zij deze notitie niet kent. Paragraaf 8.2 betreft de facturen van Curit aan Cavari Clinics voor RiskConsult. [B] c.s. hebben facturen over de jaren 2013 tot en met 2018 overgelegd (voor in totaal € 55.500 exclusief btw) voor de licentievergoeding van € 25 per dossier. Over de jaren 2013 tot en met 2015 bedroegen de factuurbedragen respectievelijk € 6.425, € 13.125 en € 8.425. Uit een factuur van 31 december 2010 blijkt dat het bedrag van € 25 per dossier ook al voor de inwerkingtreding van de SLA of benoeming van [A] als bestuurder in rekening werd gebracht.
3.4
[B] heeft over de facturen voor RiskConsult het volgende aan de onderzoeker verklaard (paragraaf 8.2, p. 30):

Een serie facturen is einde 2016 opgemaakt en uitgedraaid en daarna bij Cavari binnengekomen. Omdat de boeken 2015 nog niet gesloten waren konden ze worden toegevoegd aan de administratie 2015. Ze hadden ook betrekking op 2015 of eerder.
Ze zijn later gemaakt dan de 31 december 2015, zijnde de datum die op facturen is vermeld.
Deze facturen zijn actief onder haar [ [A] ] aandacht gebracht. Ze heeft er ook een deel van of allemaal getekend. (…)
[A] heeft de facturen getekend kort nadat deze zijn opgemaakt. De door [A] getekende facturen hebben we niet zelf. Deze staan vermoedelijk ergens bij de accountant in een archief. De serie die toen [2016] is opgesteld, is in zijn geheel getekend. Ze mopperde daar wel wat over. Ze beweerde dat ze had begrepen dat alleen voor de ggz behandelingen licentie geld moest worden betaald en niet voor de health checks.
Vóór het aantreden van [A] waren de rekeningen voor de licenties er ook al en toen waren er geen ggz patiënten bij Cavari.
Bij elke offerte die we maakten, zoals voor Health Checks, kwam altijd die € 25,-- langs als prijs per dossier of health checks. Dat was het business model waarop die software betaald werd. Dat werd gedaan om het voor Cavari betaalbaar te houden toen er nog niet zo veel patiënten waren. Er was niet gekozen voor een vast bedrag van € 10.000 per jaar of iets dergelijks.
Het programma is gemaakt voor cardio vasculair risicomanagement. Deze komt tot recht in de cardiologische zorg en de health checks.
[A] heeft hierover verklaard (paragraaf 8.2, p. 31):

Ik heb de facturen voor Riskconsult niet getekend. (…) Ik werd later gedwongen te tekenen voor betalingen omdat dat na de invoering van de AOIC via de Rabobank alleen met mijn medewerking kon gebeuren. Er kwamen continue bedreigingen als ik iets niet deed. Maar ik maak er bezwaar tegen te zeggen dat dat toestemming is. (…)
In 2017 zag ik via de bank pas wat er allemaal werd afgeschreven. De facturen kwamen pas vanaf 2017 omdat ik op dat moment niet meer accepteerde dat ik maar even moest tekenen bij het kruisje op de jaarrekening. [C] had allemaal geheime besprekingen met de accountant. Ik had helemaal geen inzicht in de bedragen. (…) Toen mocht ik inzage krijgen in facturen, maar die werden geselecteerd door hen.
Trifact 365 bevat facturen die al zijn uitgegeven. Het werd misbruikt. Als je twee eigenaren hebt hoor je van tevoren toestemming te hebben van twee holdings. Ik werd nooit als eigenaar erkend.
Het is niet waar, zoals mw. [C] tegenover de Onderzoeker heeft verklaard, dat via een link naar een Excell bestand en Trifact 365 de financiële informatie voor mij beschikbaar was. Tot 2017 had ik nergens toegang toe. Het is maar de vraag hoe betrouwbaar de Excell sheets zijn. Trifact is pas vanaf 2018/2019. (…)
Ik wist niet waar de bedragen in Excell vandaan kwamen. Dus ik had geen inzicht. Nadat ik had geklaagd kwamen er wat nota’s in mijn bakje. Zodat ik een beetje gevoel zou krijgen waar het over gaat, was de toelichting van [C] .
(…)”
3.5
De onderwerpen die de onderzoeker bespreekt in de paragrafen 8.3 tot en met 8.5 en 8.7 komen niet terug in het tweedefaseverzoek van IC Holding c.s. en zullen verder onbesproken blijven. Paragraaf 8.6 betreft de facturen van Curit aan Cavari Clinics voor systeembeheer door [E] . De onderzoeker constateert dat Curit in 2015 zes uur per week aan Cavari Clinics declareerde voor de inzet van [E] en vanaf 2016 tot en met 2018 acht uur per week. In deze paragraaf staat een verklaring van [B] die onder meer inhoudt dat de noodzaak om [E] vaker in te zetten niet vooraf met [A] is besproken maar na verloop van tijd is gemeld, dat die inzet nodig was om het systeem in de lucht te houden en dat [A] de meeste hulpvragen had. Het netwerk, de software, de hardware en de gebruikersvragen namen steeds meer toe met het aantal medewerkers en de groei van de activiteiten, aldus [B] . [A] van haar kant heeft verklaard dat zij voor het eerst in 2017 ‒ misschien in 2016 ‒ facturen heeft gezien, dat zij achteraf niet begrijpt waarom [E] een half dagdeel aanwezig zou moeten zijn en dat twee dagdelen al helemaal te veel was, dat het een slecht computersysteem was en dat, als [E] uren bezig was, dat kwam omdat zijn kwaliteit onvoldoende was.
Paragraaf 8.8. betreft de facturen van Digitalis aan Cavari Clinics. Hierover staat in het verslag (p. 37 e.v.):

[B] c.s. hebben facturen overgelegd van Digitalis aan Cavari Clinics c.s.
Digitalis factureerde voor [B] en [C] ieder € 15.000 (ex. BTW) aan onkostenvergoeding over 2015 en 2016.
Ook aan IC Holdings werd jaarlijks een onkostenvergoeding van € 15.000 uitbetaald.
[A] had geen bezwaar tegen deze vaste onkostenvergoeding van Digitalis c.q. [B] .
Digitalis heeft voorts facturen gestuurd voor de werkzaamheden van [F] [B] , de dochter van [B] c.s. Zij was tot 2015 als fysiotherapeut in dienst geweest bij Cavari. Nadien was zij beschikbaar voor invalwerkzaamheden. [A] heeft daar volgens [B] c.s. mee ingestemd mits zij niet in dienst zou komen van Cavari maar in dienst van Digitalis, die deze kosten heeft doorbelast aan Cavari.
Over de facturen van Digitalis heeft [B] c.s. verklaard:
“(…)
De inhuur van [F] via Digitalis is met [A] besproken. Het tarief is achteraf vastgesteld. Daarvoor hebben we tarieven van uitzendbureaus geraadpleegd waarmee we toen ook zaken deden. We wilden telkens op een marktconform tarief komen voor haar twee functies als baliemedewerker of paramedisch medewerker ter vervanging van Angelique.
De noodzaak van de inzet van [F] was met [A] besproken. De hoeveelheid werk die zij heeft verzet is nooit in die zin besproken. Het ging om vervanging van afwezigheid vanwege zwangerschap of ziekte. Zij is alleen ingezet waar het nodig was. Ze moest vanwege haar overige werkzaamheden nog haar best doen om tijd vrij te maken.
Over de facturen van Digitalis voor de inzet van [F] [B] verklaart [A] :
“(…)
Ik heb mij ertegen verzet dat [F] via Digitalis bij Cavari werkzaamheden zou gaan verrichten. Ze zou een opleiding doen tot psycho-[onverstaanbaar]-therapeut waarbij ik de supervisor moest zijn. Dat zou zij gratis vanuit Digitalis doen. Zij heeft niet gewerkt als balie medewerker bij Cavari toen zij in dienst was bij Digitalis. Misschien is het wel juist dat ze Angelique heeft vervangen toen zij in dienst was bij Digitalis. Ik kan laten zien dat ik mij heb verzet tegen de payroll constructie. Er moest een contract komen voor [F] , voor de opleiding, maar dat werd geweigerd. Dat staat in die e-mail En ineens was ze weer verdwenen. Die nota’s heb ik al helemaal nooit gezien.
Nadat de Onderzoeker de specificatie van de facturen van Digitalis voor het werk van [F] heeft voorgehouden verklaart [A] :

Er was een mix van dingen die ze zou doen. Er zou een opleiding komen, daarmee was ik akkoord. Het kan zijn dat ze inderdaad Angelique heeft vervangen maar ik vind niet dat Digitalis daarvoor een factuur mag sturen. Omdat met mij tevoren overleg moet worden gevoerd. Er moest geen onnodig werk worden gecreëerd. Ik weet dat als Angelique niet door [F] zou zijn vervangen iemand anders dat moest doen. Maar over de tarieven werd geen overleg gevoerd. Ik was er absoluut op tegen dat er alweer een dochter de organisatie in gewerkt werd. Dat er een baan voor haar werd gecreëerd. Ze hebben daarvoor ook geen redelijke prijs voor gerekend. Daar heb ik ook per e-mail bezwaar tegen gemaakt. Ze hebben de tarieven verhoogd onder het mom dat zij risico liepen.
Angelique was een verpleegkundige. Maar [F] werd ook ingezet als baliemedewerker. Wij hadden geen twee baliemedewerkers nodig. Daar had ik bezwaar tegen want er was al een baliemedewerker en een centrummanager. Er werd echter geen overleg over gevoerd. Het was een mededeling.
Voorafgaand aan de inzet van [F] [B] , namelijk op 9 maart 2016, zond [B] - Zonder een e-mail bericht aan [A] waarin door [B] is geschreven.
[Hier volgt de tekst van de mail die is geciteerd onder 2.12, opmerking OK.]
Niet is gebleken dat voorafgaand overleg is gevoerd met [A] over de inzet en arbeidsvoorwaarden van [F] [B] .
Uit notulen van het directie overleg van 28 november 2016 blijkt dat tussen [B] c.s. en [A] wel over de inzet van [F] is gesproken nadat haar werkzaamheden zijn geëindigd. Daarover staat genotuleerd:
[Volgt het citaat dat staat weergegeven onder 2.15, opmerking OK] ”
3.6
Paragraaf 8.9 betreft de liquiditeitspositie van Cavari Clinics c.s. De onderzoeker heeft het verloop van de banksaldi over 2014 tot en met 2018 weergegeven (per december van de desbetreffende jaren) en de over 2015 tot en met 2018 aan Curit betaalde bedragen.
[B] heeft met betrekking tot de opschorting van de opmaak van facturen van Curit verklaard:

Er was niet echt een liquiditeitstekort al kwam het naar mijn smaak te dicht op de nul-lijn en andere crediteuren gaan voor.
De beslissing om de Riskconsult facturen op te schorten is niet met [A] besproken. Dit is besproken bij de bespreking van de jaarrekening 2015 bij de accountant in 2016.
De conclusie van de onderzoeker is dat het argument van [B] c.s. dat het nodig was de facturatie van de diensten van Curit op te schorten vanwege de liquiditeitspositie van Cavari c.s. niet geloofwaardig is en hij vermeldt dat deze beslissing ook niet met [A] is ‘
afgesproken’.
3.7
In paragraaf 8.10 heeft de onderzoeker de klachten van [A] besproken tegen de betaling van de nota’s van Curit. Van belang zijn thans de klachten (i) dat de boekjaren van Cavari Clinics c.s. tot en met 2014 (2015) gesloten zijn, (ii) dat aan de nota’s geen contract met prijsafspraken of leveringsvoorwaarden ten grondslag ligt en (iv) dat aan het vergroten van de inzet van [E] geen opdracht van Cavari Clinics ten grondslag ligt. Met betrekking tot de tweede klacht acht de onderzoeker de stelling op zichzelf genomen niet juist nu hieraan de SLA ten grondslag ligt, zij het dat voor de vaststelling van de precieze rechtsrelatie vergaande contractsuitleg is vereist. Met betrekking tot klacht (iv) staat in het verslag dat [A] betwist dat reeds eind 2011 is gesproken over de inzet van [E] . Voor zover betekenis moet worden toegekend aan de notitie van 2011 (zie 2.8) merkt de onderzoeker op dat deze zich ertegen verzet dat meer dan een halve dag wordt gedeclareerd en dat uit niets blijkt dat met [A] overleg is gevoerd over de wenselijkheid of noodzaak om de inzet van [E] te verhogen.
3.8
In paragraaf 8.11 (overige klachten van [A] ) vermeldt de onderzoeker dat de bezwaren van [A] tegen het aangaan van verplichtingen met en betalingen aan Curit zijn besproken tijdens de bespreking van de jaarrekening van Cavari Clinics 2015 op 8 juli 2016 op het kantoor van de accountant en maakt hij melding van een mailwisseling in 2018 over een betere vastlegging van de contractuele relatie. Met betrekking tot de klacht over gebrek aan inzicht in de financiën en de administratie, staat in deze paragraaf als verklaring van [B] c.s.:
“(…)
Eerder[dan juli 2016, OK]
heeft [A] haar ongenoegen laten horen (…). Zij vond dat zij niet voldoende inzage had in wat er gebeurde. Zij kon aan de bankrekening zien wat er gebeurde. Ik maakte in Excell, op de server van Cavari met link daarnaar op haar bureaublad een, overzicht met tabellen met rubricering van inkomsten en kosten. Die werd dagelijks bijgewerkt. Zij kon real time zien wat er omging. Dat vond zij niet voldoende. (…)
Haar onvrede, over wellicht haar eigen financiële inzicht, was voor ons aanleiding om met haar te praten. Ze wilde meer invloed waaraan het geld werd besteed. Toen hebben we besloten alle facturen voor accordering langs haar te laten lopen. Toen we besloten dat digitaal te doen pakte dat iets beter uit. Maar wij moesten haar achter de broek zitten want de facturen moesten betaald worden.
[A] heeft niet inhoudelijk geklaagd over diensten en producten die geleverd waren. Ze heeft misschien één keer gezegd dat iets niet aan de factuur klopte. Dat ging om een externe factuur.
3.9
Paragraaf 8.12 betreft het salaris van [C] . [B] c.s. hebben loonstrookjes overgelegd van het brutosalaris van [C] ten laste van Cavari Groningen. Volgens de loonstrookjes is [C] op 1 januari 2012 in dienst getreden. [C] heeft verklaard dat zij extra werk heeft verricht omdat er een veel te hoge winst in de boeken stond; dat kwam volgens haar door een fout van de accountant die de post onderhanden werk onjuist had geboekt. Volgens haar verklaring kon alleen door alle boekingen opnieuw in te voeren de juiste positie voor de jaarrekening worden gereconstrueerd. [A] heeft verklaard dat zij ( [A] ) ervan uitging dat de vergoeding van [C] beperkt was tot het bedrag aan vaste ‘onkostenvergoeding’ dat voor haar werkzaamheden werd gefactureerd door Digitalis. Zij stelt dat zij niet wist dat [C] loon ontving vanuit Cavari Groningen. Volgens haar verklaring kwam zij hier in 2018 achter nadat zij ergens in 2017 het bankpasje van de Rabobank kreeg. Zij heeft voorts onder meer verklaard (p. 48/49):
“(…)
Op een gegeven moment zag ik een bedrag; € 3.000,-- voor [C] omdat daarvoor toen mijn tweede handtekening nodig was. Toen ben ik naar [B] gegaan omdat ik het er helemaal niet mee eens was. Ze had überhaupt geen recht op salaris. Toen zei hij: ‘ [C] en ik wisten wel dat je het er niet mee eens zou zijn, dus we vragen het jou ook niet. We hebben het gewoon zo gedaan.’ Dat was voor mij de druppel.
Ik kon echter geen nee zeggen tegen de tweede handtekening want dan ging de hele batch niet door en kreeg niemand salaris meer. Zo werden er situaties gecreëerd. Haar salaris werd ook nooit bij de accountant besproken. Pas bij de bespreking van de laatste jaarrekening bij de VGA accountant werd voor het eerst het directiesalaris uit het totaalsalaris gehaald. Tot die tijd was het één bedrag aan loonkosten. Dus niet zichtbaar. Er was geen enkele grond voor het salaris. Er is geen arbeidsovereenkomst. Die was ook niet nodig. [C] kreeg als bestuurder de vaste beloning. Daar mag je best wel wat voor doen. Verder was [G] centrum manager. Dat was een volledige functie.
Het was de taak van [G] om de financiële administratie te doen. Zij nam het over van de accountant. Vóór [G] werd alles uitbesteed aan de accountant.
Dat [C] veel tijd is kwijt geweest met het herinvoeren van de administratie vanwege de onjuiste, te hoog vastgestelde winst, vanwege de dubbeltelling onderhanden werk, daar heeft de accountant een hele andere lezing over. De accountant zei dat [C] fouten maakte en dat ze allemaal BTW problemen creëerde. Ze zal het werk wel verricht hebben, maar het was onnodig werk. Het was werk wat niet afgesproken is en wat ook helemaal niet nodig was. Ook als zij dat uitzoekwerk heeft gedaan vind ik niet dat zij daarvoor betaald moet worden. Ze had een volledige baan bij Curit. [B] en ik kregen een salaris voor drie dagen, ook al werken we fulltime, ook met nachtdiensten. Wij doen dus heel veel onbetaald werk. Waarom moet [C] dan elk uurtje dat ze werkt betaald worden? Als ik de kans had gehad dit te bespreken dan had ik dat ook zo gezegd.
Dat beloningsvoorstel DGA’s in de processtukken heb ik nooit gezien. Het is zeker niet zo afgesproken.
Ik zag [C] niet op kantoor. Ze was er ook gewoon niet. Ik had zelden contact met [C] . (…)
3.1
Het verslag vervolgt (p. 49 e.v.):

Uit de (concept) jaarrekeningen van Cavari Groningen over de jaren 2015 en 2016 (…) valt volgens de Onderzoeker niet zonder toelichting op te maken dat aan [C] loon werd betaald door Cavari Groningen. Een dergelijke toelichting ontbreekt.
De salarisbetalingen door Cavari Groningen gingen per verzameling (batch). Op de bankafschriften stond het salaris van [C] niet afzonderlijk vermeld. Aan de bankafschriften van Cavari Groningen is daardoor niet te zien dat aan [C] salaris werd uitbetaald.
In het verslag wordt voorts melding gemaakt van de door [B] c.s. bij hun reactie op het concept onderzoeksverslag overgelegde e-mailwisseling tussen [C] en [A] (zie 2.18) en van een als productie bij het verweerschrift opgenomen: ‘
Uitgewerkt Beloningsvoorstel DGA’s vanaf 1 juli 2011’, waarin, voor zover relevant, staat ‘
[C] is de meest aangewezen persoon om samen met Aduard t.z.t. zaken door te rekenen en te komen tot afronding business case financieel. Hier voor zal Curit-tijd moeten worden vrijgemaakt. Voorstel: rekeninghoudende met 8 uur per week werk hiervoor: 4 uur doordeclareren naar Cavari Clinics Groningen.’[A] heeft verklaard dat ze dit beloningsvoorstel niet heeft gezien en de onderzoeker heeft hierover vermeld dat de tekst hem de indruk geeft dat het hier gaat om kosten die door Curit aan Cavari Clinics c.s. gedeclareerd zouden worden. De onderzoeker maakt voorts melding van de door [C] overgelegde e-mail van [B] van 27 december 2011 met een notitie, waarin het onder 6 gaat over ‘
Persoonlijke tijdsinvestering van directieleden en vergoedingsformule’ (zie 2.8). [A] heeft verklaard dat ze deze notitie niet kent. Voorts staat in het verslag dat volgens [B] c.s. aan het begin van de samenwerking mondelinge afspraken zijn gemaakt over het salaris van de directieleden en er geen schriftelijk bewijs bestaat.
3.11
De paragrafen 8.13 en 8.14 bevatten kritische beschouwingen van de onderzoeker over de wijze waarop is omgegaan met de voorwaarden van dienstverlening door Curit en het salaris van [C] . Met betrekking tot het eerste punt wijst de onderzoeker op het ontbreken van een adequate vastlegging van rechten en plichten, wat ook geldt voor de dienstverlening door Digitalis, zoals bij de inzet van [F] [B] . De onderzoeker meent voorts dat lange tijd bij alle bestuurders onvoldoende het besef aanwezig was dat alleen [A] in relatie tot Curit en [C] in staat was om uitsluitend het belang van Cavari Clinics c.s. voor ogen te houden, of dat daarnaar onvoldoende is gehandeld. [B] c.s. hadden juist vanwege de eigen betrokkenheid bij Curit [A] actief en collegiaal moeten betrekken bij de zakelijke verhouding met Curit en bij meningsverschillen ruimhartig plaats moeten maken voor haar zienswijze. Ook met betrekking tot het salaris van [C] signaleert de onderzoeker, naast het ontbreken van deugdelijke formele besluitvorming, de afwezigheid van adequate vastlegging van de arbeidsrelatie tussen Cavari Groningen en [C] , waarbij komt dat [A] niet of nauwelijks door [B] c.s. informeel was betrokken bij inzet van [C] of de vaststelling van haar beloning. De onderzoeker meent dat het bestuur op dit punt zijn taak niet naar behoren heeft verricht en dat dit [B] c.s. valt aan te rekenen. De omvang van de contractuele vermogelijksrechtelijke rechten en plichten tussen Curit en Cavari Clinics c.s. heeft de onderzoeker niet onderzocht. Deze keuze heeft hij in paragraaf 8.15 verantwoord.
3.12
Het derde onderzochte onderwerp betreft de weigering van [A] om de jaarrekening over 2016 goed te keuren en de daarmee samenhangende escalatie van de verstoorde verhoudingen. Hierover gaat hoofdstuk 10 van het verslag (p. 60 e.v.).
3.13
[A] heeft op 20 april 2018 geweigerd de jaarrekening 2016 te ondertekenen. De onderzoeker constateert dat [A] en [B] c.s. het erover eens zijn dat na de weigering van [A] om de jaarrekening te tekenen de verstoorde verhoudingen nog verder zijn verslechterd, maar dat zij die escalatie beiden anders invullen. [B] c.s. bedoelen met escalatie met name dat [A] selectief de betaling van leveranciers ging weigeren en dat er in toenemende mate geschillen ontstonden over de aan patiënten te leveren zorg en de samenwerking met anderen die voor Cavari Clinics c.s. werkten. De escalatie uitte zich volgens [A] vooral doordat [B] het vertrouwen in haar had opgezegd en dat [B] niet wilde meewerken aan de opstelling van een nieuw contract voor de dienstverlening door Curit. Tevens noemde [A] in dit verband de e-mail van [B] aan de raad van toezicht van de stichting van 30 april 2018 (zie 2.22).
3.14
De onderzoeker is van mening dat de bestuurders hun taak bij de opmaak en de ondertekening van de jaarrekeningen niet juist hebben vervuld en hij heeft dit toegelicht in paragraaf 10.1. Volgens de onderzoeker hebben zowel [B] c.s. als [A] onvoldoende voor ogen gehad dat de jaarrekening mede bedoeld is om derden inzicht te bieden in de financiële gang van zaken van de vennootschap en hebben zij met dat belang onvoldoende rekening gehouden bij hun discussie hoe om te gaan met het meningsverschil over posten in de jaarrekening.
3.15
De antagonistische gang van zaken rondom de jaarrekening 2016 kan volgens de onderzoeker niet los worden gezien van de tekortkomingen in de jaarrekeningen 2013 en 2014. Daarin zijn immers ten onrechte niet de kosten van Curit opgenomen en is het salaris van [C] niet te ontwaren. De escalatie van de bespreking van de jaarrekening 2016 is in zijn visie daarom mede een gevolg van het feit dat de jaarrekeningen tot en met 2015 geen duidelijk beeld hebben gegeven. Omdat [B] c.s. binnen het bestuur lange tijd de enigen waren die met het financieel beheer waren belast, althans deze taak naar zich toe hadden getrokken, betekent dit volgens de onderzoeker dat met name zij verantwoordelijkheid dragen voor deze onjuiste gang van zaken.
3.16
De slotconclusies van de onderzoeker ( hoofdstuk 12) sluiten aan bij het voorgaande.

Onderwerp 1.
Aan de dienstverlening door Curit ligt een overeenkomst ten grondslag. De omvang van de af te nemen diensten en de daarvoor te betalen prijzen zijn echter onvoldoende duidelijk vastgelegd.
De relatie tussen Cavari c.s. en Digitalis en de inzet van [C] is ook niet goed geregeld. De besluitvorming hieromtrent en de vastlegging van de contractuele relatie is afwezig of schiet tekort.
[B] c.s. hebben [A] onvoldoende betrokken bij het financieel beleid. [B] c.s. hebben vooral onvoldoende openheid betracht over de wijze waarop zij namens Cavari Clinics zaken deden met Curit en betaald werk lieten verrichten door [B] – Zonder en via Digitalis door hun dochter [F] .
Zij hebben daarbij niet of onvoldoende rekening gehouden met de tegenstrijdige belangen waarmee zij zich zagen geconfronteerd.
Zodra [A] zich met deze zaken ging bemoeien hebben [B] c.s. zich onvoldoende terughoudend opgesteld. Daarbij hebben [B] c.s. zich mogelijk direct laten leiden door de tegenstrijdige belangen.
[B] c.s. vonden de manier van communiceren van [A] niet constructief. Zij vonden zelfs dat met dat met [A] niet te besturen was. De Onderzoeker heeft ook ervaren dat [A] soms kiest voor escalerend taalgebruik en schijnbaar moeite heeft oplossingen te formuleren voor haar eigen bezwaren.
[A] had meer kunnen en misschien meer moeten doen om te voorkomen dat de relatie met [B] c.s. zo zou escaleren. Zij had zich eerder en meer met het financiële beleid kunnen bemoeien en zij had vroeger in de samenwerking de tegenstrijdige belangen ter sprake kunnen brengen. Zij wist van de tegenstrijdige belangen van [B] c.s. ook voordat zij in 2016 werd geconfronteerd met facturen van Curit over de daaraan voorafgaande jaren.
De houding van [A] kan echter niet worden gezien als een reden voor [B] c.s. voor het gebrek aan collegiaal overleg of gebrek aan openheid. Van [B] c.s. mocht verwacht worden dat zij bij de gang van zaken rekening zouden houden met de legitieme belangen van [A] als mede bestuurder en IC Holding als aandeelhouder. Dat hebben zij onvoldoende gedaan.
Bovendien vindt de Onderzoeker dat juist wanneer niet sprake is van goede onderlinge persoonlijke relaties de relevantie van de regels van behoorlijk ondernemingsbestuur groter is. De slechte persoonlijke relatie tussen [B] c.s. en [A] is dus geen excuus voor de bestuurlijke tekortkomingen maar had juist een reden moeten zijn om extra aandacht te besteden aan de wijze van besluitvorming en vastlegging van de financiële relaties.
Dat niet sprake is geweest van een adequate vastlegging van contractuele en financiële verhoudingen van Cavari c.s. met Curit, Digitalis en [C] kan met name [B] c.s. worden verweten.
Of Cavari c.s. door de gang van zaken financieel is benadeeld, is niet onderzocht en onduidelijk gebleven. Door de geconstateerde gebrekkige vastlegging van de contractuele en financiële verhoudingen met Curit, Digitalis en [C] is de vraag of sprake is geweest van financiële benadeling niet doelmatig althans niet eenvoudig vast te stellen. Op zichzelf kan hierin een benadeling van Cavari c.s., [A] en IC Holdings worden gezien.
(…)
Onderwerp 3
Zowel [B] c.s. als [A] hebben zich onvoldoende doelmatig ingezet om tot ondertekening van de jaarrekening 2016 door alle bestuurders te kunnen komen.

4.De gronden van de beslissing

4.1
IC Holding c.s. hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat uit het onderzoeksverslag blijkt van wanbeleid van Digitalis c.s. dat, kort gezegd, als volgt kan worden omschreven.
- [A] heeft van aanvang af aandacht gevraagd voor de administratieve organisatie en met name het regelen van de verhouding met Curit, waarop [B] c.s. meestal negatief reageerden. Tijdens een bespreking op 29 oktober 2016 zijn afspraken gemaakt dat de beide holdings goedkeuring moesten verlenen voor contracten met derden, inclusief arbeidsovereenkomsten en overeenkomsten met Curit. Ook facturen moesten door beide holdings worden beoordeeld en er is bevestigd dat een AOIC-beschrijving diende te worden gemaakt. In januari 2017 trof [A] een aantal geantedateerde facturen van Curit aan Cavari Clinics in haar postvakje aan. Zij stemde daarmee niet in omdat het grote rekeningen voor ver in een boekhoudkundig verleden verleende diensten betrof, de nota’s eenzijdig tot stand waren gekomen en er geen contract met prijsafspraken of leveringsvoorwaarden aan ten grondslag ligt. [B] reageerde hier negatief op (zie 2.16) en stelde zich op het standpunt dat op grond van oude afspraken de facturen gewoon moesten worden voldaan. Op 20 april 2018 vond een gesprek plaats tussen de accountant, zijn assistent, [B] c.s. en [A] over de concept-jaarrekening 2016. [A] was het met een aantal posten niet eens, waaronder nieuwe facturen van Curit. [A] vernam toen ook voor het eerst dat er over 2016 grote bedragen aan [C] waren betaald, waarmee zij evenmin akkoord ging. Daarna heeft [B] met zijn brieven van 27 en 30 april 2018 en de toelichting daarop aan de raad van toezicht de situatie laten escaleren (zie 2.21 e.v.). Pogingen tot normalisatie van de verhoudingen zijn mislukt omdat [B] c.s. niet konden opbrengen met de pet van bestuurders van Curit op [A] als klant te benaderen.
IC Holding c.s. stellen zich op het standpunt dat Digitalis c.s. hebben gehandeld in strijd met de eisen van goed ondernemingsbestuur. Met name hebben zij geweigerd [A] als gelijkwaardige bestuurder te betrekken bij besluitvorming, zeker waar het aangelegenheden betreft waarbij zij een tegenstrijdig belang hadden, te weten Curit en betaling van de vergoedingen aan [C] , zonder [A] namens Cavari Clinics het initiatief en de leiding te geven. Zij hebben [A] over die rechtsverhoudingen en rechtshandelingen vaak in het geheel niet geïnformeerd, behalve soms achteraf, en als zij daar haar beklag over deed, zeer boos gereageerd. Digitalis c.s. hebben van de regels van goed ondernemingsbestuur niets begrepen of willen begrijpen en dit levert ernstig verwijtbaar handelen op.
- In reactie op het onderzoeksverslag merken IC Holding c.s. onder meer nog op:
• Naar beste weten van IC Holding zijn gedurende haar participatie voor Risk Consult geen facturen betaald met het tarief van € 25. De facturen zijn, zoals [B] heeft verklaard, pas eind 2016 opgemaakt en uitgedraaid. [A] heeft onder protest betaalbatches via internetbankieren geaccordeerd. Onjuist is dat Cavari Clinics c.s. over de jaren 2013 tot en met 2016 onvoldoende liquiditeiten zouden hebben, zodat de stelling van [B] c.s. over de facturering van Risk Consult evident onjuist is, zoals ook de onderzoeker concludeert.
• De onderzoeker heeft geen bewijs gevonden dat [C] bepaalde werkzaamheden zou gaan verrichten waarvoor zij separaat zou worden betaald en dat [A] daarmee instemde.
• [B] c.s. hebben in 2015 en 2016 ook laakbaar gehandeld doordat zij zelfstandig, zonder instemming van [A] , hebben besloten hun dochter [F] in te huren en via Digitalis te betalen.
• [A] heeft na de bespreking op 20 april 2018 nader in overleg willen treden over de jaarrekening 2016, maar [B] c.s. hebben dit onmogelijk gemaakt. [B] heeft de zaak doen escaleren en overleg in augustus en september 2018 opnieuw beëindigd.
- IC Holding c.s. hebben geconcludeerd dat uit het onderzoek en de processtukken is gebleken van wanbeleid bij Cavari Clinics c.s. bestaande uit verwijtbaar handelen van Digitalis c.s. als aandeelhouders en bestuurders. Het gaat om specifieke handelingen, met name de betalingen aan Curit en [C] , maar ook om de weigering deugdelijk mee te werken aan overleg over de vastlegging van de relatie met Curit in een contract. De door [A] geuite professionaliseringswens hebben zij aangegrepen de zaak zo te doen escaleren dat daardoor de gehele samenwerking, en daarmee het voortbestaan van de onderneming van Cavari Clinics c.s. is beëindigd.
4.2
Digitalis c.s. hebben de stellingen van IC Holding c.s. betwist. Hun verweer zal hierna aan de orde komen bij de bespreking van de stellingen van IC Holding c.s. Zij hebben voorts gesteld dat met [A] als bestuurder niet te werken valt, en ter illustratie van die stelling gewezen op gebeurtenissen na de eerstefasebeschikking van 5 april 2019. Het gaat dan met name om een conflict dat is gerezen tussen [A] en Stekelenburg, waaruit zij concluderen dat [A] ook in de periode na de beschikking van 5 april 2019 de belangen van de vennootschap op geen enkele wijze behartigt maar continu conflicten creëert.
Voorts hebben zij bezwaar gemaakt tegen het onderzoeksverslag. Volgens hen heeft de onderzoeker meer tijd besteed aan [A] dan aan hen, is hij door [A] op het verkeerde been gezet, heeft hoor en wederhoor onvoldoende plaatsgevonden en heeft hij onvoldoende aandacht besteed aan de reactie van [B] c.s. op de conceptrapportage en de door [B] c.s. verstrekte bewijsstukken.
4.3
De Ondernemingskamer oordeelt als volgt.
De bezwaren tegen het onderzoeksverslag
4.4
In hoofdstuk 4 van het verslag (De opdracht en werkwijze) heeft de onderzoeker een aantal opmerkingen gemaakt over de (uitgebreide) reactie van [B] c.s. op het concept-verslag. Hij heeft daarover opgemerkt dat een groot deel van die reactie geen aanleiding heeft gegeven het onderzoeksverslag aan te passen of uit te breiden en dat hij uit het oogpunt van efficiëntie ervan heeft afgezien om ten aanzien van elke door [B] c.s. gemaakte opmerking afzonderlijk te verantwoorden waarom deze al dan niet aanleiding heeft gegeven het concept te wijzigen. De onderzoeker meent dat zijn bevindingen en de door hem getrokken conclusies kunnen worden gedragen door hetgeen hem uit de bronnen van onderzoek is gebleken. Ter zitting heeft de onderzoeker dit standpunt herhaald.
4.5
Het verslag verwijst in enkele onderdelen concreet naar de reactie van [B] c.s. en de bijgevoegde bijlagen. De reactie van 7 mei 2020, alsmede enkele bijlagen bij die reactie, zijn ook aan het verslag gehecht. Bij het verweerschrift hebben [B] c.s. zelf nog nadere stukken overgelegd. De Ondernemingskamer zal, wanneer het verweer van [B] c.s. daartoe noopt, kennis nemen van de reactie en de bijbehorende stukken en die in haar beoordeling betrekken. Er is geen grond het verslag op voorhand onvolkomen te achten. Dat er onvoldoende gelegenheid is geweest voor hoor en wederhoor is niet gebleken. Dat de onderzoeker tot andere conclusies is gekomen dan [B] c.s. voorstaan, staat daar los van.
4.6
De Ondernemingskamer zal hieronder eerst een aantal onderwerpen afzonderlijk bespreken en afsluiten met een conclusie, waarin de onderwerpen gezamenlijk in ogenschouw zullen worden genomen en antwoord gegeven zal worden op de vraag of binnen Cavari Clinics c.s in de onderzoeksperiode gesproken kan worden van wanbeleid.
De relatie met Curit
4.7
Digitalis c.s. hebben in hun verweerschrift aandacht besteed aan de achtergrond van de relatie tussen Curit en Cavari Clinics. Het specifieke kennisgebied van (de rechtsvoorganger van) Curit is het bouwen van ICT-systemen waarin medische kennis wordt geïntegreerd, waardoor met ICT gemakkelijk patronen en klachten kunnen worden herkend en sneller de oorzaken kunnen worden gevonden. Curit bouwt systemen voor verschillende medische vakgebieden. Cavari Clinics is een
spin offvan de rechtsvoorganger van Curit en is eind 2008 verzelfstandigd. De software-applicatie RiskConsult was de kern van de ICT van Cavari Clinics c.s. en het beheer berustte bij de systeembeheerder van de rechtsvoorganger van Curit. Vanwege de historische verwevenheid is er geen noodzaak geweest voor het vastleggen van de onderlinge afspraken in contracten. IC Holding is steeds van deze samenwerking op de hoogte geweest en zij vond dit destijds zelfs één van de aantrekkelijke kanten, aldus Digitalis c.s.
4.8
Uit de mailwisseling die is vermeld in 2.8 en 2.9, waarbij de daar genoemde ‘onderlegger’ is bijgevoegd, kan niet anders worden afgeleid dan dat in verband met de lopende relatie met Curit kort na de toetreding van IC Holding melding is gemaakt van het (reeds voor die tijd) gehanteerde tarief van € 25 per dossier als licentievergoeding voor RiskConsult en de inzet van [E] . Nu [A] destijds per mail heeft gereageerd op de toezending van de onderlegger, gaat de Ondernemingskamer ervan uit dat zij de onderlegger kende en (in ieder geval langs die weg) van het tarief van € 25 op de hoogte was. De relatie met Curit is voorts vastgelegd in de SLA van 20 augustus 2013 (zie 2.10). Tarieven zijn hierbij niet vastgelegd.
4.9
Na de datum van aanvang van de onderzoeksperiode (1 januari 2015) liep de relatie met Curit door. Met betrekking tot die relatie hadden [B] c.s. als bestuurders van Cavari Clinics een persoonlijk belang dat tegenstrijdig was met het belang van de vennootschap. Zij waren (via Digitalis) 100% aandeelhouder van Curit en van Cavari Clinics nog slechts voor twee derde. Niet gezegd kan worden dat de belangen van Curit steeds parallel liepen met die van Cavari Clinics. Curit had immers haar eigen commerciële belangen te dienen. De betrokkenheid van [B] c.s. bij Curit vergde in beginsel volstrekte openheid over die relatie. [B] c.s. hebben in hun reactie op het verslag (onder het noemen van voorbeelden) aangevoerd dat zij juist vanwege het feit dat zij zich zeer bewust waren van potentieel tegenstrijdige belangen, steeds de belangen van Cavari Clinics c.s. vóór die van Curit of Digitalis hebben gesteld. Dit standpunt volgt ook uit de brief van 5 januari 2020 aan de onderzoeker waarvan in het verslag melding van wordt gemaakt (paragraaf 8.13, p. 54). Dit neemt echter niet weg dat het erop lijkt dat zij de relatie met Curit veeleer als een interne aangelegenheid van Cavari Clinics beschouwden dan als een relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer.
4.1
Bij de beoordeling van de (hierna onder 4.21 e.v. nader te bespreken) vraag of bij Cavari Clinics c.s. sprake is geweest van wanbeleid, neemt de Ondernemingskamer met betrekking tot de relatie met Curit ook het volgende in aanmerking. Bij de (al voor toetreding van IC Holding) lopende relatie met Curit ging het hoofdzakelijk om RiskConsult en het systeembeheer, waarvan [A] op de hoogte was (en gedurende enkele jaren om, bij [A] bekende, telemonitordiensten, verslag paragraaf 8.3). Dat er daarnaast in die relatie nog relevante zaken speelden waar [A] buiten is gelaten, is niet gebleken. Evenmin kan worden vastgesteld dat [B] c.s. geweigerd hebben de relatie met Curit ter discussie te stellen. Zo hebben [B] c.s. in de in het verslag vermelde brief van 5 januari 2020 en in hun reactie op het verslag – onbetwist – melding gemaakt van een marktverkenning in 2014. De onderzoeker heeft de omvang van de vermogensrechtelijke verhouding tussen Curit en Cavari Clinics c.s. niet verder onderzocht (paragraaf 8.15). Concrete aanwijzingen dat Curit voor haar dienstverlening hogere dan marktconforme tarieven rekende, zijn er niet ( [B] c.s. hebben aangevoerd dat juist het tegendeel het geval was).
4.11
Uit het verslag blijkt dat de vergoeding voor RiskConsult in de jaren 2013 tot en met 2015 niet is gefactureerd, maar eind 2016 ineens in rekening is gebracht (met factuurdatum 31 december 2015). [A] is hiervan niet vooraf op de hoogte gesteld, maar werd hier plotseling mee geconfronteerd. Het gaat hier dus niet om de verschuldigdheid van het bedrag van € 25 per consult – die staat op zichzelf niet ter discussie (zie rov. 4.8) – maar om de
timingvan de facturering, die kennelijk met stilzwijgende instemming van Cavari Clinics door Curit is uitgesteld. In het kader van de te betrachten openheid hadden [B] c.s. er beter aan gedaan dit eerder aan [A] te laten weten. Zonder nadere toelichting valt echter niet in te zien dat deze gang van zaken Cavari Clinics heeft geschaad. Evenmin valt in te zien dat de vertraging in de facturering in enig opzicht de belangen van Curit diende. In hoeverre de liquiditeitspositie van Cavari Clinics c.s. in dit verband een rol heeft gespeeld, kan in het midden blijven.
4.12
De onderzoeker heeft voorts geconstateerd dat de vastlegging van de contractuele relatie met Curit gebrekkig is gebleven. De onderzoeker heeft uit de handelingen en verklaringen van [A] afgeleid (hoofdstuk 8) dat [A] in beginsel de intentie heeft gehad de relatie met Curit voort te zetten. [A] heeft echter wel aangedrongen op deugdelijke vastlegging van de afspraken. Door bemoeienis van mr. Van der Spek is hieraan een vervolg gegeven. Dit heeft geleid tot de offerte van 22 augustus 2018 (zie 2.25), maar tot overeenstemming is het niet gekomen. De verhoudingen waren inmiddels ook ernstig verstoord. IC Holding c.s. hebben aangevoerd dat [B] c.s. hebben geweigerd mee te werken aan vastlegging van de relatie in een contract. Van een weigering daartoe is echter niet gebleken, wel van een meningsverschil over de inhoud daarvan. Zo hebben [B] c.s. in hun reactie op het verslag aangevoerd dat [A] een contract wilde met prestatieverplichtingen (dit vindt ook steun in de e-mail van 4 september 2018 van mr. Van der Spek “concreet en vooral resultaatsgericht”), terwijl ICT-probleemoplossing zich volgens [B] c.s. niet voor een prestatieverplichting leent.
De beloning van [C]
4.13
Onduidelijk is gebleven wanneer [A] ervan op de hoogte was dat [C] salaris ontving vanuit Cavari Groningen. In haar in het verslag opgenomen verklaring (paragraaf 8.12, p. 48) stelt [A] dat zij hier in 2018 achter kwam. Ter zitting heeft zij gezegd dat dit in 2017 was. [C] heeft aan de onderzoeker loonstrookjes overhandigd waarin indiensttreding op 1 januari 2012 wordt vermeld. Enerzijds blijkt uit het verslag dat dit salaris niet zonder meer kenbaar was uit de jaarrekeningen tot 2016. Anderzijds is reeds eind 2011 melding gemaakt van een salaris voor [C] (zie de onder 2.8 vermelde notitie) en heeft [A] in haar mail van 24 mei 2017 (zie 2.18) verzocht om een correctie ‘naar het normale maandbedrag’, wat erop wijst dat zij toen wist van reguliere maandelijkse salarisbetalingen. Van formele besluitvorming over het salaris van [C] is niet gebleken, maar nu deze kwestie op zichzelf dateert van vóór de onderzoeksperiode en IC Holding c.s. er in hun verzoekschrift geen specifieke aandacht aan besteden, laat de Ondernemingskamer dit punt verder rusten.
4.14
Met betrekking tot de overuren van [C] geldt dat [B] c.s. ter zitting weliswaar hebben aangevoerd dat hierover in hun optiek met dan wel in bijzijn van [A] is gecommuniceerd, maar dat de Ondernemingskamer er mede in het licht van de onder 2.18 vermelde e-mail correspondentie vanuit gaat dat zij [A] ten onrechte niet voorafgaand aan de extra werkzaamheden (verricht in de periode december 2016 tot en met april 2017) concreet hebben geïnformeerd over de huns inziens bestaande noodzaak daartoe en de daarvoor door [C] gewenste vergoeding en [A] ten onrechte niet in de gelegenheid hebben gesteld daarover een besluit te nemen. Zij hebben integendeel buiten [A] om zelfstandig besloten tot die extra werkzaamheden en [A] na afloop geconfronteerd met de in rekening gebrachte kosten.
4.15
In de in het verslag opgenomen verklaring van [A] hierover (paragraaf 8.12, p. 48) stelt [A] dat [B] op haar protest tegen de extra betaling aan [C] reageerde met de mededeling dat [B] c.s. wisten dat [A] het er niet mee eens zou zijn en het dus ook niet aan haar vroegen. Deze verklaring suggereert dat de reden dat [B] c.s. buiten [A] om hebben gehandeld, gelegen is in de door [B] c.s. als problematisch ervaren samenwerking met [A] . [B] c.s. hebben van hun kant meer in het algemeen aandacht gevraagd voor de eigen rol van [A] en zij hebben in hun reactie op het verslag en hun verweerschrift een beeld geschetst van een zeer moeizame samenwerking binnen het bestuur, al vanaf het begin. Zij wijzen in dit verband ook op de ervaring van de tijdelijke bestuurder Stekelenburg met [A] (volgens hen een ‘snelkookpan-versie’ van wat in hun eigen relatie met [A] is gebeurd). Ook Stekelenburg is geconfronteerd met de in het geheel niet coöperatieve houding van [A] en haar niet constructieve manier van communiceren, aldus [B] c.s. De Ondernemingskamer vindt in het verslag aanwijzingen die steun bieden aan de kritiek van [B] c.s. op de houding en het gedrag van [A] . Niet alleen heeft de onderzoeker zelf ervaren ‘
dat [A] soms kiest voor escalerend taalgebruik en schijnbaar moeite heeft oplossingen te formuleren voor haar eigen bezwaren’(paragraaf 12)
,in het verslag zijn ook voorbeelden te vinden van het aantoonbaar onterecht ontkennen of onjuist presenteren van feiten (bijvoorbeeld de betwisting van de kennis van de ‘onderlegger’ van 27 december 2011 (zie 3.3 en 4.8) en haar gestelde verzet tegen de inzet van [F] [B] (zie 3.5 en hierna 4.17)). Ook in de door Digitalis c.s. overgelegde stukken met betrekking tot de verhouding van [A] met Stekelenburg zijn voorbeelden te vinden van niet-constructief gedrag van [A] . Een en ander rechtvaardigt echter niet dat [B] c.s. zich niet langer zouden hoeven te houden aan vennootschapsrechtelijke regels, zoals hierna onder 4.21 nader toegelicht.
4.16
Met betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak merkt de Ondernemingskamer nog het volgende op. [A] heeft zich, zo blijkt uit het verslag, op het standpunt gesteld dat de extra werkzaamheden van [C] niet noodzakelijk waren. Uit het verslag blijkt waar de noodzaak volgens [B] c.s. in was gelegen en dit hebben [B] c.s. in de reactie op het verslag nog kort nader toegelicht. Op dit punt zijn IC Holding c.s. in het verzoekschrift niet teruggekomen. Er kan derhalve niet van worden uitgegaan dat de werkzaamheden niet noodzakelijk waren. Wel moet geconstateerd worden dat [C] heeft nagelaten zorg te dragen voor een adequate vastlegging en verantwoording van de gewerkte uren. Gesteld noch gebleken is echter dat de werkzaamheden niet zijn verricht, dat deze in aanzienlijk minder tijd hadden kunnen worden verricht of dat het berekende tarief niet marktconform is, waarbij komt dat [C] volgens haar e-mail van 24 mei 2017 (zie 2.18) de helft van haar uren heeft berekend.
De inzet van [F] [B]
4.17
Uit de e-mailwisseling onder 2.11 tot en met 2.15 volgt dat de inzet van [F] [B] , de door haar te verrichten werkzaamheden en de facturering via Digitalis van tevoren met [A] zijn besproken en dat zij daarmee heeft ingestemd. De werkzaamheden die [F] in het kader van haar opleiding zou verrichten, zouden voor rekening van Digitalis blijven en voor de overige werkzaamheden zou Cavari Clinics betalen. Detacheringsovereenkomsten zijn echter pas na afloop van de werkzaamheden aan [A] verstrekt en ook het tarief waarvoor [F] [B] werkzaam was, is pas achteraf vastgesteld. Terecht heeft [A] hierover geklaagd. Dat dit niet goed is verlopen, is ook door [B] c.s. onderkend, zie de passage in de onder 2.15 vermelde notulen van het directieoverleg op 28 november 2016. [B] c.s. hebben verklaard (paragraaf 8.8) dat voor het tarief tarieven van uitzendbureaus waarmee zaken werd gedaan zijn geraadpleegd om tot een marktconform tarief te komen. De Ondernemingskamer merkt op dat er geen aanwijzingen zijn dat er in de relatie tot [F] [B] niet-marktconforme tarieven zijn gehanteerd.
De periode na 20 april 2018
4.18
[A] heeft op 20 april 2018 de jaarrekening 2016 niet willen ondertekenen omdat zij onder meer bezwaren had tegen nieuwe facturen van Curit en het niet eens was met betalingen aan [C] . Uit de mail van [B] aan de raad van toezicht van 27 april 2018 (zie 2.21) volgt dat de verhouding al gespannen was. Volgens [B] c.s. was de weigering van [A] om de jaarrekening te tekenen de opmaat voor verdere escalatie, volgens [A] was deze escalatie het gevolg van de brieven van [B] van 27 en 30 april 2018 (zie 2.21 en 2.22). Nadien zijn nog pogingen gedaan tot nader overleg, met name in het najaar van 2018, maar zonder succes. Op 14 januari 2019 hebben IC Holding c.s. het eerstefaseverzoek bij de Ondernemingskamer gedaan.
4.19
IC Holding c.s. hebben [B] c.s. de escalatie verweten en zij hebben [B] c.s. voorts verweten in het najaar van 2018 ongefundeerd geweigerd te hebben de relatie met Curit in een contract vast te leggen en het overleg tussen partijen in het najaar van 2018 te hebben beëindigd, met beëindiging van de hele samenwerking als gevolg.
4.2
Dat [B] c.s. hebben geweigerd mee te werken aan overleg over de vastlegging van de relatie met Curit in een deugdelijk contract – volgens IC Holding c.s. ook een grond voor wanbeleid – is niet gebleken, zoals de Ondernemingskamer onder 4.11 al heeft overwogen. Binnen Cavari Clinics is in de periode na 20 april 2018 een onwerkbare situatie ontstaan, die onoplosbaar is gebleken en die uiteindelijk heeft geleid tot het einde van de onderneming van Cavari Clinics c.s. Het handelen van [B] c.s. en Digitalis laat zich niet op de door IC Holding voorgestane wijze isoleren. De escalatie die na 20 april 2018 heeft plaatsgevonden en het mislukken van de poging toch weer toenadering tot elkaar te vinden, is niet slechts aan hen te wijten, maar dient te worden bezien in de context van de verslechterende verhoudingen tussen partijen, waaraan [A] een eigen bijdrage had.
Nadere beschouwing en conclusie
4.21
Tot de toetreding van IC Holding/ [A] tot Cavari Clinics c.s., vormden Cavari Clinics c.s. samen met Curit een familiebedrijf. Na deze toetreding bleef Curit de ICT-leverancier en behielden Digitalis/ [B] c.s. de meerderheid in de aandeelhoudersvergadering en het bestuur van Cavari Clinics, waarbij [C] belast bleef met de financiële administratie. Geconstateerd kan worden dat [B] c.s. na de toetreding van [A] – voortdurend in de onderzoeksperiode – onvoldoende werk hebben gemaakt van een deugdelijke schriftelijke vastlegging van de lopende relatie tussen Cavari Clinics c.s. (waarin zij via Digitalis een meerderheidsbelang hadden) en Curit (waarin zij via Digitalis volledige zeggenschap hadden). Daarnaast hebben zij niet steeds voldoende openheid betracht met betrekking tot aangelegenheden die Curit betroffen, zoals in het geval van de uitgestelde facturering. Voorts hebben zij zelfstandig besloten [C] voor extra werkzaamheden in te schakelen. [A] is daarvan ook niet van tevoren in kennis gesteld en een op objectieve gegevens gestoelde onderbouwing is haar niet gegeven. Tijdig en volledig inzicht is [A] in dat geval niet verschaft en aan [A] is geen gelegenheid gegeven tot besluitvorming. Ook de kosten die betrekking hadden op de inzet van [F] [B] zijn pas naderhand aan [A] kenbaar gemaakt. Dit passeren van [A] getuigt op zichzelf van tekortkomingen in bestuurlijk handelen.
4.22
De Ondernemingskamer is echter van oordeel dat deze tekortkomingen in de gegeven omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om de kwalificatie wanbeleid te rechtvaardigen. Daarbij heeft de Ondernemingskamer het volgende in aanmerking genomen. Er zijn geen aanwijzingen dat de gebrekkige schriftelijke vastlegging van de reeds lopende relatie met Curit op zichzelf tot nadelige gevolgen voor Cavari Clinics c.s. heeft geleid. De werkzaamheden die [C] in rekening heeft gebracht zijn daadwerkelijk verricht en aangenomen moet worden dat het noodzakelijke werkzaamheden betrof. Daarbij komt dat het financiële belang bij deze kwestie relatief beperkt is. Dat de gang van zaken rond de inzet van [F] formeel onjuist is geweest, is in de desbetreffende periode ook zelf al binnen Cavari Clinics onderkend. Van enige ongerechtvaardigde materiële bevoordeling van Digitalis/ [F] [B] is niet gebleken.
4.23
Voor zover het verzoek van IC [A] c.s. om wanbeleid vast te stellen ziet op de periode na 20 april 2018, betreft dat verzoek niet het beleid en de gang van zaken in die periode als zodanig, maar slechts gesteld verwijtbaar handelen van [B] c.s. en Digitalis in die periode. Zoals al overwogen onder 4.20, hebben alle partijen hierbij een rol gespeeld, niet slechts [B] c.s.
4.24
Slotsom van het vorenstaande is dat de Ondernemingskamer het verzoek van IC Holding en [A] om te verklaren dat [B] c.s. en Digitalis zich in de onderzoeksperiode hebben schuldig gemaakt aan wanbeleid, zal afwijzen. IC Holding en [A] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van IC Holding en [A] af;
veroordeelt IC Holding en [A] in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van Digitalis B.V., [B] en [C] begroot op € 4.102.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.M. Tillema, mr. C.C. Meijer en mr. G.C.C. Lewin, raadsheren, en drs. C. Smits-Nusteling RC en W. Wind, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Blok, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 24 februari 2021.