ECLI:NL:GHAMS:2021:528

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
200.266.429/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een buitenlands arbitraal vonnis in het kader van een vernietigingsprocedure

In deze zaak heeft CW Travel Holdings N.V. (hierna: CWTH) verzocht om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat op 7 april 2015 in Parijs is gewezen. Dit verzoek is ingediend op 20 september 2019, en betreft een geschil met Seitur Agencia de Viajes y Turismo CIA. LTDA. (hierna: Seitur). Seitur heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat het hof zich onbevoegd moet verklaren en heeft verzocht om afwijzing van het verzoek van CWTH, met de argumentatie dat er een vernietigingsprocedure loopt bij het Cour d’Appel in Parijs. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 september 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging onder het Verdrag van New York valt, waar zowel Nederland als Frankrijk partij van zijn. Seitur heeft aangevoerd dat er afwijzingsgronden zijn, zoals partijdigheid van een arbiter en dat het tribunaal meer heeft toegewezen dan gevorderd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de redenen voor afwijzing ook als vernietigingsgrond zijn ingediend in de procedure in Parijs. Gezien de lopende vernietigingsprocedure en de mogelijkheid van opschorting op basis van artikel VI van het Verdrag, heeft het hof besloten de beslissing op het verzoek op te schorten. Dit is in het belang van een efficiënte rechtsbedeling, aangezien de redenen voor afwijzing al ter beoordeling liggen bij het Cour d’Appel in Parijs.

De beschikking is gegeven door de meervoudige burgerlijke kamer van het Gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2021. Het hof heeft de zaak als administratief afgedaan beschouwd, met de mogelijkheid voor de meest gerede partij om de zaak opnieuw aan te brengen indien nodig.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.266.429/01
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2021
inzake
CW TRAVEL HOLDINGS N.V.,
gevestigd te Diemen,
verzoekster,
advocaat: mr. J.K. van Hezewijk te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar Ecuadoraans recht
SEITUR AGENCIA DE VIAJES Y TURISMO CIA. LTDA.,
gevestigd te Quitto, Ecuador,
gerekwestreerde,
advocaat: mr. A.A.M. Veenstra te Amsterdam.

1.Het procesverloop

Partijen worden hierna CWTH en Seitur genoemd.
CWTH heeft bij verzoekschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 20 september 2019, verzocht om volledige, althans gedeeltelijke erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging op de voet van het Verdrag van New York van 10 juni 1958 (
Trb. 1958, 154) (hierna het Verdrag) van het op 7 april 2015 in Parijs tussen partijen gewezen arbitrale vonnis, met veroordeling van Seitur in de kosten van het geding.
Seitur heeft bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 14 september 2020, verzocht dat het hof zich onbevoegd verklaart, althans het verzoek van CWTH geheel dan wel gedeeltelijk afwijst, althans niet-ontvankelijk verklaart, subsidiair de beslissing op het verzoek opschort totdat het Cour d’Appel in Parijs op haar vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis heeft beslist, met veroordeling van CWTH in de kosten van het geding.
Op 18 september 2020 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Partijen hebben bij die gelegenheid het woord gevoerd, CWTH bij monde van mr. Hezewijk voornoemd en mr. A.J. Schuring, advocaat te Amsterdam, en Seitur bij monde van mr. A.A.B. Veenstra en mr. G.W. van der Bend, beiden advocaat te Amsterdam, aan beide zijden aan de hand van pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd.
Ten slotte heeft het hof uitspraak bepaald.

2.De bevoegdheid van het hof

2.1.
Seitur heeft voor alle weren betoogd dat niet het hof maar de voorzieningenrechter op grond van artikel 1075 lid 2 Rv (oud), althans artikel 1076 lid 6 Rv (oud) bevoegd is om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
2.2.
Het hof verwerpt dit betoog. Het hof volgt eerdere uitspraken waarin op dit punt is beslist dat in een geval als waar het hier om gaat - een buitenlandse arbitrage waarvan het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging is ingediend na inwerkingtreding van de Wet modernisering Arbitragerecht - het op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift (20 september 2019) geldende procesrecht van toepassing is (ECLI:NL:GHAMS:2018:1842; ECLI:NL:GHAMS:2018:4155; ECLI:NL:GHDHA: 2019:2461). De daartegen ingebrachte argumenten van Seitur werpen geen ander licht op de zaak en nopen dan ook niet tot een andere beslissing. Het hof acht zich dus op de voet van artikel 1075 lid 2 Rv, althans artikel 1076 lid 6 Rv bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.

3.De beoordeling

3.1.1.
In het arbitraal vonnis waarvan in dit geding erkenning en tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft het scheidsgerecht op vordering van CWTH (onder meer) voor recht verklaard dat de samenwerkingsovereenkomst door opzegging van CWTH rechtsgeldig is geëindigd, Seitur bevolen om onmiddellijk te stoppen met het gebruik van de naam, merken en domeinnaam van CWTH onder oplegging van een dwangsom, de tegenvorderingen van Seitur afgewezen en Seitur veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.1.2.
Seitur heeft op 3 april 2017 een procedure aanhangig gemaakt bij het Cour d’Appel in Parijs tot vernietiging van het arbitraal vonnis. Hierop was bij het bepalen van uitspraak in deze zaak nog niet beslist.
3.1.3.
Verder loopt er nog een gerechtelijke procedure tussen partijen in Ecuador waarvan de inzet een vordering is van Seitur op CWTH.
3.2.
Niet is in geschil dat eerdergenoemd Verdrag van New York (hierna het Verdrag) op het verzoek van toepassing is, nu zowel Nederland als Frankrijk (alwaar het arbitraal vonnis is gewezen) partij is bij het Verdrag. Ingevolge artikel III van het Verdrag moeten scheidsrechtelijke uitspraken die zijn gewezen in andere verdragsluitende staten worden erkend en voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn als aan de voorwaarden van het Verdrag is voldaan.
3.3.
Seitur bepleit primair dat zich afwijzingsgronden voordoen als bedoeld in artikel V van het Verdrag. Zij voert daarvoor als redenen aan dat (i) één van de arbiters (Serrano) partijdig was en (ii) het tribunaal meer heeft toegewezen dan gevorderd. Subsidiair vraagt zij dat de beslissing op het verzoek op de voet van artikel VI van het Verdrag wordt opgeschort in verband met de vernietigingsprocedure in Parijs.
3.4.
Niet is in geschil dat de voor afwijzing van het verzoek aangevoerde redenen ook zijn aangevoerd als vernietigingsgrond in de vernietigingsprocedure bij het Cour d’Appel in Parijs. Vernietiging van een arbitraal vonnis is een zelfstandige weigeringsgrond onder het Verdrag (artikel V lid 1, aanhef en onder e). Artikel VI van het Verdrag voorziet in de mogelijkheid dat een beslissing op een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging wordt opgeschort als er - zoals hier het geval - een procedure tot vernietiging loopt in het land waar het arbitrale vonnis is gewezen. Gelet op de gestelde redenen voor vernietiging en het in dat verband gevoerde debat tussen partijen kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de vernietigingsvordering geen reële kans van slagen heeft. Dat pleit voor opschorting. Daarbij komt dat partijen het erover eens zijn dat de uitspraak in de vernietigingsprocedure op (relatief) korte termijn wordt verwacht; volgens CWTH zelf in het eerste of tweede kwartaal van dit jaar. Tegenover de expliciet in artikel VI van het Verdrag gegeven mogelijkheid van opschorting en de evidente proceseconomische belangen die zijn gediend bij afwachting van procedure bij het Cour d’Appel in Parijs, heeft CWTH niet aannemelijk gemaakt dat zij een zwaarder wegend belang heeft bij een spoedige beslissing op haar verzoek. Zo heeft zij na het in geding zijnde arbitrale vonnis maar liefst bijna vier en een half jaar gewacht met het doen van haar verzoek. Verder is niet in geschil dat Seitur geen vermogensbestanddelen in Nederland heeft waarop CWTH zich zou kunnen verhalen; de reden van het verzoek is daarin gelegen dat CWTH de mogelijkheid wil hebben om beslag te doen leggen onder zichzelf ter afwering van een mogelijke claim van Seitur uit hoofde van een uitspraak in de in Ecuador lopende zaak. Die zaak loopt echter al sinds 2016 en gesteld noch is gebleken dat binnen afzienbare termijn een uitspraak in die zaak wordt verwacht, waarbij het bovendien nog maar de vraag is wat de uitkomst daarvan zal zijn, oftewel of Seitur daarmee een claim zal verkrijgen op CWTH.
3.5.
Het hof ziet in het voorgaande grond voor opschorting van de beslissing op het in geding zijnde verzoek. Aan een beoordeling van de door Seitur primair ingeroepen afwijzingsgronden wordt niet toegekomen. Dat is, zoals gezegd, ook in het belang van een efficiënte rechtsbedeling omdat - als overwogen - de daartoe aangevoerde redenen al ter beoordeling en beslissing voorliggen bij het Cour d‘Appel in Parijs en in die procedure binnen afzienbare termijn een beslissing wordt verwacht.
3.6.
Het hof zal de zaak als administratief afgedaan beschouwen. Indien alsnog een beslissing op het verzoek wordt verlangd, is het aan de meest gerede partij om de zaak weer op te brengen.

4.Beslissing

Het hof:
schort de beslissing op het verzoek om erkenning en verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis van 7 april 2015 op;
verstaat dat de meest gerede partij, indien daartoe aanleiding bestaat, de zaak voor verdere beoordeling en beslissing weer kan opbrengen bij het hof.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2021.