ECLI:NL:GHAMS:2021:501

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
23-001697-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de rechtbank Noord-Holland in verband met voorhanden hebben van vuurwapen en opzettelijk aanwezig hebben van heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 4 augustus 2020 was vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen. De verdachte, geboren in Turkije in 1966 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 20,567 kilogram heroïne in zijn woning te Zaandam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de heroïne, die was verborgen in een weggewerkte nis in de gang van zijn woning. De verdachte had ook een semi-automatisch pistool en munitie in zijn bezit, wat het hof als een ernstig feit beschouwde. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank, maar heeft de verdachte wel veroordeeld voor de andere feiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft deze straf bevestigd, maar met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder contact met de reclassering. Het hof heeft ook beslist dat het in beslag genomen vuurwapen, de heroïne en een contant geldbedrag van € 635,00 verbeurd verklaard worden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001697-20
datum uitspraak: 23 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 4 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-094298-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1966,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Ceska Zbrojovka CZ, type 85, kaliber 9 mm Luger zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten een of meerdere patronen merk S&B, 9 mm Luger voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 6 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres 1], in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,567 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof deels een andere bewijsvoering en strafmotivering – voor zover betreffende de duur van de vast te stellen proeftijd – zal hanteren.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van feit 1 (voorhanden hebben van een wapen en munitie)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte geen als strafbaar aan te merken beschikkingsmacht over het wapen en de munitie heeft gehad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie bewust aanwezig had. Ook is vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen en de munitie kan uitoefenen, in de zin dat hij daarover kan beschikken. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen of de munitie
nietvoor het oordeel dat de verdachte dat wapen of die munitie voorhanden had in de zin van art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen of munitie van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen of munitie van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
Het wapen is aangetroffen in het huis van de verdachte, in een linnenkast waarin ook kleding lag van de verdachte. De verdachte heeft verklaard dat hij op de ochtend van de dag dat de politie zijn huis doorzocht een wapen zag liggen in de kast. Hiermee staat vast dat de verdachte in elk geval op dat moment bewust is geweest van de aanwezigheid van dit wapen en – ten minste in voorwaardelijke vorm – van de zich daarin bevindende munitie. De verdachte heeft verklaard dat hij het wapen heeft laten liggen nadat hij dit had gezien en vervolgens boodschappen is gaan doen. Pas later die dag heeft de doorzoeking plaatsgevonden ter gelegenheid waarvan het wapen met munitie is aangetroffen. Daarmee doet zich derhalve geenszins een geval voor waarin de verdachte redelijkerwijs niet direct afstand had kunnen nemen van het wapen. De verdachte heeft derhalve beschikkingsmacht gehad over het wapen en de munitie.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof spreekt vrij van het medeplegen. Niet is gebleken dat de verdachte met het oog op het voorhanden hebben van het wapen en de munitie nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.
Ten aanzien van feit 2 (aanwezig hebben van 20,567 kilogram heroïne)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat niet uit de bewijsmiddelen kan blijken dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de heroïne in zijn woning. Daarnaast is het verpakkingsmateriaal van de heroïne ten onrechte vernietigd, zodat geen forensisch onderzoek meer mogelijk is. Daarom moet extra terughoudend worden omgegaan met het wel beschikbare bewijs en moet de verdachte worden gecompenseerd. Dit maakt dat het door hem aangedragen alternatieve scenario dat een ander zonder zijn medeweten de heroïne in de woning heeft geplaatst, mogelijk en niet onaannemelijk is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van drugs als bedoeld in artikel 2 onder C Opiumwet is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Evenmin hoeft sprake te zijn van enige beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voldoende is dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden en dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
De ruim twintig kilogram heroïne is aangetroffen in de woning van de verdachte. De heroïne was, verdeeld over twee plastic tassen, verborgen in een weggewerkte nis in de gang op de bovenverdieping, waar zich ook de badkamer en de slaapkamer – waar de verdachte gebruik van maakte respectievelijk zijn kleding had – bevonden. Om hierbij te komen moest er eerst een – duidelijk zichtbare – verticale plint worden weggehaald. Deze plint zat vast met schroeven, maar kon zonder noemenswaardige moeite worden verwijderd. Na het uitschuiven van een paneel waren de twee plastic tassen zichtbaar. Hierin zaten de 42 verpakte blokken met heroïne voorzien van stickers met opdruk ‘[opdruk]’. De verdachte heeft verklaard al sinds 2017 als enige bewoner in de woning te wonen en de huurder daarvan te zijn. De medeverdachte [medeverdachte] verbleef sinds een week bij verdachte als gast. Behoudens de verdachte en genoemde [medeverdachte] beschikte er verder niemand over een sleutel van de woning en zijn er overigens geen aanwijzingen dat anderen toegang hadden tot deze woning. De verdachte heeft verklaard niets af te weten van de aangetroffen heroïne in zijn woning.
Het hof oordeelt als volgt.
De verdachte had in de woning, in zijn linnenkast waar ook zijn kleding lag, een vuurwapen met munitie voorhanden. Daarnaast is in de gangkast van de woning een hydraulische drukpers aangetroffen – welke niet zelden gebruikt worden om drugs te verpakken – met een zichtbaar residu bruin poeder, waarvan na onderzoek bleek dat dit heroïne betrof. Verder is in de portemonnee van de verdachte een contant geldbedrag van € 635,00 aangetroffen, terwijl de verdachte bij de politie en ter terechtzitting bij de rechtbank heeft verklaard dat hij onder bewind staat en moet rondkomen van € 45,- per week. Deze combinatie van het aantreffen van een zeer grote hoeveelheid verdovende middelen, een vuurwapen en een contant geldbedrag dat niet past bij het reguliere inkomen van de verdachte, wijst erop dat de verdachte verkeert in een criminele setting, waarbij het hof de ter terechtzitting afgelegde verklaring omtrent de herkomst van het in de portemonnee van de verdachte aangetroffen geld – kort gezegd: ‘gewonnen met gokken’ – niet aannemelijk acht. Ook overigens valt niet in te zien welk belang een ander zou hebben om een dergelijke grote hoeveelheid verdovende middelen met een aanzienlijke straatwaarde zonder medeweten van de verdachte in de woning van de verdachte te verbergen. Het alternatieve scenario acht het hof niet aannemelijk.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de ruim twintig kilo heroïne in zijn woning en daarmee deze aanwezig heeft gehad. Aan het voorgaande doet niet af de omstandigheid dat het verpakkingsmateriaal van de heroïne reeds is vernietigd en daar geen forensisch onderzoek meer naar kon worden gedaan.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof spreekt ook ten aanzien van feit 2 vrij van het medeplegen, nu ook in dit verband niet is gebleken dat de verdachte met het oog op het opzettelijk aanwezig hebben van de heroïne nauw en bewust heeft samengewerkt een ander.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 6 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool, van het merk Ceska Zbrojovka CZ, type 85, kaliber 9 mm Luger zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten patronen merk S&B, 9 mm Luger voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 6 april 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in een woning gelegen aan de [adres 1],opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 20,567 kilogram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en aftrek van het voorarrest. Daaraan heeft de rechtbank een bijzondere voorwaarde verbonden in de vorm van reclasseringscontact.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid heroïne in zijn woning voorhanden gehad. De aangetroffen hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, zijn een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het criminele circuit waarin deze harddrugs rouleren. Het hof rekent dit de verdachte aan en reeds voor dit feit is een forse vrijheidsbenemende straf op zijn plaats.
Daarnaast heeft de verdachte een semiautomatisch vuurwapen en munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie brengt vanwege de kans op het gebruik daarvan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich, met alle mogelijk onomkeerbare gevolgen van dien voor betrokkenen en toevallig aanwezige derden. Tegen vuurwapenbezit dient derhalve krachtig te worden opgetreden.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 28 januari 2021.
Ook heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van 14 juli 2020, waarin onder meer wordt geadviseerd een meldplicht bij de reclassering op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf recht doet aan de ernst van het feit en in overeenstemming is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het hof zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht het hof verplicht contact met Reclassering Nederland noodzakelijk. Een meldplicht zal aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen straf worden verbonden. De overige door de reclassering geadviseerde voorwaarden zijn van zodanige onbepaaldheid dat het hof deze niet zal overnemen.

Beslissing omtrent beslag

Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven
wapenalsmede de onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven, hoeveelheid
heroïne, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het bewezen verklaarde is begaan met betrekking deze voorwerpen en deze zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Het hof is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven
drukpersdient te worden onttrokken aan het verkeer. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit aangetroffen. Het behoort aan de verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven
geldbedragvan € 635,00 verbeurd dient te worden verklaard. Het behoort aan de verdachte toe en het hof acht het aannemelijk dat het geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 2 bewezen verklaarde feit is verkregen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd binnen drie dagen volgend op het onherroepelijk worden van het arrest, dan wel na het einde van de detentie, tussen 09.00 uur en 12.00 uur te melden bij het Leger des Heils op de [adres 2], zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geldbedrag van € 635,00.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
42 PAK Heroïne (goednummer 1134391).
1. STK Drukpers (goednummer 1134385).
1. STK Wapen (goednummer 1134384).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. A.M. Kengen en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 februari 2021.