In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2019. De verdachte, geboren in 1994, was beschuldigd van het in vereniging aanwezig hebben van een pistoolmitrailleur en munitie van categorie II en III op 22 december 2017 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot andere beslissingen met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafoplegging. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens en munitie en dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de aanwezigheid van een pistoolmitrailleur, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde wapens en munitie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de beoogde criminele wapendeal. Het hof oordeelde dat de bescherming van de maatschappij en het voorkomen van geweld door vuurwapens zwaar wogen, wat leidde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens werd een in beslag genomen imitatievuurwapen onttrokken aan het verkeer.