In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2019. De betrokkene, geboren in 1989, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 986 hennepplanten. De rechtbank had de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen deze afwijzing. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene een huurovereenkomst had gesloten voor een woning, die hij ter beschikking stelde voor de kweek van hennep. De betrokkene had valse documenten overgelegd om de huur te verkrijgen en ontving maandelijks een bedrag voor het ter beschikking stellen van de woning. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene zijn woning ter beschikking had gesteld voor hennepteelt en dat hij daar voordeel uit had genoten. Het hof schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 3.000,00 en legde de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.