ECLI:NL:GHAMS:2021:4481

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
23-002344-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met kinderopvangtoeslagfraude en oplichting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was vrijgesproken van oplichting en andere strafbare feiten. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 90.352,39 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, waarop het openbaar ministerie hoger beroep instelde.

Tijdens de zittingen op 15 en 29 juni 2021 heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene betrokken was bij meerdere aanvragen voor kinderopvangtoeslag (KOT) die op frauduleuze wijze waren verkregen. Het hof heeft de betrokkenheid van de betrokkene bij de aanvragen van verschillende medeverdachten vastgesteld en heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de ontnemingsvordering.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de betrokkene een bedrag van € 87.227,39 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie toegewezen, waarbij het hof de draagkracht van de betrokkene niet als voldoende onderbouwd heeft geacht om de betalingsverplichting te matigen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters de verklaringen van de medeverdachten en de financiële transacties in de zaak hebben gewogen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002344-19 (ONTNEMING)
datum uitspraak: 10 augustus 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-845052-16 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 90.352,39.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2019 vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 13 juni 2019 de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel niet-ontvankelijk verklaard.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 juni 2021 veroordeeld voor:
- feit 1: oplichting en, medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
- feit 2: opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- feit 3 primair: oplichting, meermalen gepleegd; en
- feit 3 subsidiair: poging tot oplichting, meermalen gepleegd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 juni 2021 en 29 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 88.027,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft primair het hof verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen in verband met de door hem in de strafzaak bepleite vrijspraak. In het bijzonder heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
[medeverdachte 1]
Er is onvoldoende bewijs dat [medeverdachte 1] contante bedragen aan betrokkene heeft betaald zodat verzocht wordt de ontnemingsvordering voor het gedeelte ad € 2.500,- af te wijzen.
[medeverdachte 2]
Betrokkenheid van de betrokkene bij deze aanvraag kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) is niet gebleken. Verzocht wordt de ontneming voor dit gedeelte ad € 14.756 af te wijzen.
[medeverdachte 3]
Van het bedrag van € 11.350,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel staat vast dat € 9.650,- aan [naam 1] is overgemaakt en niet aan de betrokkene. Op basis van het dossier kan dit bedrag niet aan de betrokkene worden toegekend. Het wederrechtelijk voordeel – als hier al sprake van zou zijn – is genoten door [naam 1] en niet door de betrokkene voor een totaal van € 9.650,-.
[medeverdachte 4]
De vordering ad € 8.830,- dient te worden afgewezen. Niet de betrokkene maar [naam 1] zou dit geld hebben ontvangen op de rekening eindigend op [rekeningnummer 1]. Indien al sprake zou zijn van wederrechtelijk voordeel verkregen door medeplegen, zijn deze bedragen in de machtssfeer van [naam 1] . De rekening van zijn dochter [naam 2] is gekoppeld aan deze rekening en ook tot deze rekening had [naam 1]
– en enkel en alleen hij – toegang. Ook de rekening van de dochter (eindigend op) [rekeningnummer 4] bevindt zich in zijn machtssfeer.
[medeverdachte 5]
Het geld dat [medeverdachte 5] heeft overgemaakt, in totaal € 2.500,-, is gericht aan [naam 2] en aan [naam 1] . De betrokkene heeft geen toegang tot deze gelden. Bovendien komt de betaling niet terug op de mutaties van de bankafschriften van [naam 2] en op document A18-AMB-004, en is het vermoedelijke bankafschrift niet toegevoegd aan het dossier. Het is derhalve niet te toetsen of deze betaling is verricht.
Het resterende gedeelte ad € 2.700 zou contant aan [naam 3] zijn verstrekt in 2013 tot en met 2014. Los van het feit dat er geen koppeling is tussen [naam 3] en de betrokkene, zijn de vermeende contante betalingen ad € 675,- per maand onvoldoende concreet om hierop het wederrechtelijk verkregen voordeel te baseren. De vordering dient voor het gedeelte ad € 5.200,- te worden afgewezen.
[medeverdachte 6]
Meer dan een enkelvoudige confrontatie, waarbij [medeverdachte 6] de betrokkene herkent als [naam 7] , is er niet.
De verklaring van [medeverdachte 6] is overigens onbetrouwbaar. Zij lijkt haar eigen straatje te willen schoonvegen door [naam 7] te belasten. Daar waar de verklaring van [medeverdachte 6] gecontroleerd kan worden aan de hand van objectieve omstandigheden volgt dat deze niet juist is. Zo wordt er geen € 600,- gepind. Zonder steunbewijs zijn de vermeende contante betalingen ad € 600,- per maand onvoldoende concreet om hierop het wederrechtelijk verkregen voordeel te baseren. Om die reden dient de vordering voor het gedeelte ad € 12.705,- te worden afgewezen.
[medeverdachte 7]
Niet is gebleken dat de betrokkene degene is geweest die de KOT heeft geregeld of dat zij daaruit voordeel heeft gehad. Bovendien was het geld (in totaal € 2.700 - € 350) een lening van de moeder voor de betrokkene en was voor voornoemde moeder bedoeld. Dit heeft niets met oplichting of valsheid in geschrift te maken. Verzocht wordt het gedeelte ad € 2.350,- af te wijzen.
Eigen aanvraag
De uitgaven die de betrokkene deed waren afkomstig van de giften van haar vader. Aan betrokkene wordt in de tenlastelegging verweten dat zij in de periode vanaf augustus 2012 ten onrechte KOT zou hebben ontvangen door het indienen van valse aanvragen. Het voordeel is gebaseerd op de periode vanaf mei 2012; een totaal van € 2.685,- dient dan ook om die reden te worden afgewezen.
Kosten
Door de Belastingdienst is een bedrag ad € 7.000,- (een schatting) aan huurtoeslag ingehouden als gevolg van voornoemd verwijt, waar de betrokkene recht op had. Op het ontnemingsbedrag ad € 27.248,- dient dan ook deze inhouding te worden ingehouden. Ook de gevolgschade van deze onterechte inhouding (de incassokosten op de huurschuld ad € 6.794,05 in de periode van 2014 tot en met juni 2015) dient op de ontneming in mindering te worden gebracht.
Oplichting bij [winkel]
De betrokkene betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan oplichting en pakketten in ontvangst te hebben genomen. Verzocht wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het bedrag ad € 3.738,39 af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
De grondslag van de vordering
Op basis van de veroordeling van het hof van 13 juli 2021 kan aan de veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel dat is verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde en andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan.
KOT-aanvraag [medeverdachte 1]
Het hof heeft in de strafzaak de betrokkene veroordeeld voor medeplegen van oplichting bij de KOT-aanvraag van [medeverdachte 1] . Op diverse bankrekeningen zijn mutaties te zien waaruit blijkt dat
[medeverdachte 1] en [naam 4] (het hof begrijpt: de dochter van [medeverdachte 1] ) in totaal € 11.010,- hebben overgemaakt naar de rekening van [naam 2] (de dochter van de betrokkene) en naar een van de rekeningen van de betrokkene. [1] Vanuit de rekening van [naam 1] (de toenmalige partner van de betrokkene) is een bedrag van € 7.500,- gestort naar de rekening van [naam 4] . Voorts heeft de betrokkene € 10,- gestort op de rekening van [naam 4] . [medeverdachte 1] heeft € 150,- contant gegeven aan [naam 5] . [2] Het hof ziet geen redenen aan de verklaring van [medeverdachte 1] over de contante betaling te twijfelen. Uit hetgeen in de strafzaak is overwogen, blijkt verder dat de betrokkene de beschikkingsmacht had over de rekening van [naam 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] en de jongerengroeirekening van haar dochter [naam 2] . [3] Het verweer van de raadsman wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.
Per saldo heeft Blanker € 3.650,- aan de betrokkene betaald. [4]
KOT-aanvraag [medeverdachte 2]
Het hof heeft in de strafzaak de betrokkene veroordeeld voor medeplegen van oplichting bij de KOT-aanvraag van [medeverdachte 2] . Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Van de bankrekening van [medeverdachte 2] is in totaal € 14.881,- overgemaakt naar de rekeningen van de betrokkene. Vanuit een van de rekeningen van de betrokkene is een bedrag van € 125,- gestort op de rekening van [medeverdachte 2] . [5]
Per saldo heeft [medeverdachte 2] € 14.756,- betaald aan de betrokkene. [6]
De KOT-aanvraag van [medeverdachte 3]
In de strafzaak heeft het hof de betrokkene veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift. Het gaat om een (ver)vals(t)e jaaropgave van [opvang 1] 2012 op haar laptop, die zag op [naam 6] , een van de kinderen van [medeverdachte 3] . [7]
Op de bankrekening [rekeningnummer 2] , op naam van mw. [medeverdachte 3] en/of
[naam 6] , is te zien dat [medeverdachte 3] in totaal € 11.350,- heeft overgemaakt naar de
bankrekening van de betrokkene, haar dochter [naam 2] en haar (hof: toenmalige) partner
[naam 1] . [8] Het hof heeft in de strafzaak reeds vastgesteld dat de betrokkene de beschikkingsmacht had over de rekening van [naam 1] en de jongerengroeirekening van haar dochter.
De KOT-aanvraag van [medeverdachte 4]
heeft verklaard dat haar kinderen nooit naar [opvang 2] zijn geweest. Zij wilde de naam van degene die haar aanvraag in 2012 heeft gedaan niet noemen en noemde diegene persoon X. Na het zien van foto F-001 heeft zij zich beroepen op haar zwijgrecht, werd zij erg emotioneel en heeft zij haar advocaat gebeld voor advies. Op foto F-001 is de betrokkene afgebeeld. Volgens [medeverdachte 4] is persoon X degene die de aanvraag heeft gedaan. [medeverdachte 4] heeft nooit een antwoordformulier gezien, en hoewel de handtekening op het antwoordformulier lijkt op die van haar, kan zij zich niet herinneren dat zij die gezet heeft. Zij heeft nooit een plaatsingsformulier van [opvang 1] ingevuld of ondertekend. Haar kinderen zijn niet naar de naschoolse opvang [opvang 3] geweest. Persoon X heeft haar een keer op een nare manier gezegd dat zij moest inloggen op haar internetbankieren. Zij heeft haar de code van de identifier gegeven. Persoon X heeft haar bankafschriften aangepast. Persoon X heeft haar DigiD aangevraagd en geactiveerd. [medeverdachte 4] heeft haar gegevens aan persoon X gegeven zodat zij toeslagen voor haar kon aanvragen. Zij moest persoon X betalen en zij heeft geld naar haar overgemaakt. [9] Er is een aantal transacties aangetroffen tussen de rekening van [medeverdachte 4] en die van de betrokkene, [naam 2] en [naam 1] . [10] heeft in totaal € 8.830,- overgemaakt naar voornoemde rekening. De betrokkene heeft in totaal € 1.850,- overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte 4] . In totaal heeft derhalve [medeverdachte 4] € 6.980,- betaald. [11] Het hof is gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] en de overboekingen van de hiervoor vermelde geldbedragen van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat dit bedrag wederrechtelijk voordeel betreft dat is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor de betrokkene veroordeeld is.
De KOT-aanvraag van [medeverdachte 5]
heeft verklaard dat zij in april/mei 2012 kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd samen met [naam 3] . Zij heeft aan [naam 3] de namen van haar kinderen, geboortedata, bsn en DigiD-code gegeven. Zij heeft haar DigiD samen met [naam 3] aangevraagd en [naam 3] wist haar DigiD gebruikersnaam en inlogcode. Haar dochter is niet naar kinderopvang [opvang 4] geweest maar zij heeft op 14 april 2012 samen met [naam 3] kinderopvang aangevraagd bij kinderopvang [opvang 4] . [naam 3] had haar verteld dat ze zich moest laten inschrijven bij [opvang 5] . [naam 3] had haar plaatsingscontracten gemaild die ze had ondertekend en teruggegeven aan [naam 3] . Zij heeft het verzoek om aanvullende informatie kinderopvang 2013 ondertekend. [naam 3] heeft een brief gedicteerd waarin zij duidelijk moest maken waarom zij recht had op kinderopvangtoeslag. [naam 3] zou deze stukken doorzetten naar de Belastingdienst en zou de ontbrekende stukken verzorgen. Zij heeft haar bankafschriften niet aan [naam 3] gegeven. [medeverdachte 5] heeft de eerste keer € 2.000,- naar [naam 3] overgemaakt. Daarna heeft zij [naam 3] € 675,- per maand gegeven tot juni 2014. [naam 3] zou deze bedragen aan de kinderopvang geven. De aanvragen die op 13 december 2013 zijn gedaan, heeft zij niet gedaan. Van het bezwaarschrift 2012 moest zij van [naam 3] alleen blz.1 invullen. [12] Aan [medeverdachte 5] is foto F-001, waarop de betrokkene is afgebeeld, getoond. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat het [naam 3] zou kunnen zijn, dat de onderste foto op haar lijkt maar dat zij toen meer krullen had. [13] heeft in totaal € 2.700,- overgemaakt naar de rekening van [naam 1] en [naam 2] . [14] Het hof heeft in de strafzaak reeds vastgesteld dat de betrokkene de beschikking had over deze rekeningen.
Verder heeft [medeverdachte 5] vier keer een bedrag van € 675,- contant (totaal € 2.700,-) afgegeven aan [naam 3] . In totaal heeft zij dus € 5.200,- betaald aan de betrokkene. [15]
Het hof is van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat € 5.200,- wederrechtelijk voordeel betreft dat is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor de betrokkene veroordeeld is.
KOT-aanvraag [medeverdachte 6] .
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat zij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd omdat men verteld had dat zij er recht op had. Die vrouw heette [naam 7] (fon) [naam 7] of zoiets. [naam 7] heeft de kinderopvangtoeslag voor haar aangevraagd. Volgens [naam 7] was het geen verplichting dat het kind ook daadwerkelijk naar de kinderopvang ging. Haar zoontje is nooit naar [opvang 4] geweest. Zij heeft [naam 7] haar DIGID code, haar bankrekeningnummer en al haar gegevens gegeven. Zij heeft op het antwoordformulier alleen haar handtekening gezet. [naam 7] zou het verder regelen. Zij heeft op het bezwaarformulier 2012 alleen haar gegevens ingevuld en haar handtekening gezet. Zij heeft het bezwaar niet geschreven en heeft het plaatsingscontract, de facturen en de bankafschriften niet ingestuurd naar de Belastingdienst. Zij kent het plaatsingscontract en de facturen niet. De bankafschriften zijn vals. Zij heeft [naam 7] wel eens bankafschriften gegeven omdat [naam 7] deze nodig had om incasso’s voor haar te regelen. Voorts heeft [medeverdachte 6] verklaard dat zij aan [naam 7] ongeveer € 600,- per maand gaf, de helft van wat ze ontving aan kinderopvangtoeslag. [medeverdachte 6] heeft de rekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam 2] herkend als de rekening van [naam 7] . [16] Voorts heeft zij foto F-001 – waarop de betrokkene is afgebeeld – herkend als [naam 7] . [17] Vanaf de rekening van [medeverdachte 6] is eenmalig een bedrag van € 50,- overgemaakt naar de rekening van [naam 2] . [medeverdachte 6] heeft € 29.137,- ten onrechte uitbetaald gekregen. Maandelijks werd er een bedrag van ongeveer € 1.300,- aan haar uitbetaald door B/T (hof: de Belastingdienst/Toeslagen). Dit was gedurende 22 maanden. Gelet hierop heeft
[medeverdachte 6] in totaal € 12.705,- contant betaald aan Druiventak. In totaal heeft zij € 12.755,- betaald aan de betrokkene. [18]
Het verweer van de verdediging, dat de verklaring van [medeverdachte 6] over de contante betalingen onbetrouwbaar is omdat zij haar eigen straatje wil schoonvegen, wordt verworpen. Uit het voorgaande volgt dat de betrokkene van andere aanvragers forse bedragen ontving van ten onrechte aangevraagde kinderopvangtoeslag. Zo ontving zij van [medeverdachte 2] € 14.756,- en van [medeverdachte 3] € 11.350,-.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat zij vier maal een bedrag van € 675,- contant per maand heeft betaald aan betrokkene en dat betrokkene tegen haar heeft gezegd dat zij deze bedragen aan de kinderopvang zou betalen. Gelet op de hoogte van het bedrag dat [medeverdachte 6] per maand betaalde, de bedragen die
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aan de betrokkene hebben overgemaakt en de verklaring van [medeverdachte 5] dat contante bedragen werden doorbetaald aan de kinderopvang, acht het hof de verklaring van
[medeverdachte 6] over de contante betalingen en de hoogte daarvan aannemelijk.
Het hof is van oordeel dat voldoende aanwijzingen bestaan dat € 12.755,- wederrechtelijk voordeel betreft dat is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten dan de feiten waarvoor de betrokkene veroordeeld is.
KOT-aanvraag [medeverdachte 7]
heeft verklaard, onder meer, dat zij haar naam, adres, geboortedatum, de gegevens van haar dochter, haar DIGID-code en haar bankrekening heeft geschreven op een papier en dat zij dit aan
[naam 9] , een buurvrouw, heeft gegeven. [naam 9] heeft dit papier doorgegeven aan degene die de kinderopvangtoeslag voor haar heeft aangevraagd. Zij dacht niet dat [naam 9] er zelf toe in staat was om een aanvraag kinderopvangtoeslag te doen. Zij heeft niet zelf de kinderopvangtoeslag aangevraagd. De uren zoals genoemd in de aanvraag voor 2012 kloppen niet. Haar kind ging vanaf september 2012 niet meer naar de opvang. De aanvraag over 2013 klopt niet. Zij heeft het antwoordformulier 2012 ondertekend en de plaats en datum ingevuld. Zij kent bladzijde 2 van het antwoordformulier niet en dit is ook niet haar handschrift. Zij heeft het antwoordformulier ondertekend en het aan [naam 9] gegeven die ervoor zorgde dat de post bij de andere persoon kwam. Zij heeft de jaaropgave nog nooit gezien. De jaaropgave is vals. [19] [medeverdachte 7] heeft in totaal € 1.900,- overgemaakt naar de rekening van de betrokkene en € 350,- op haar rekening bijgeschreven. Per saldo heeft [medeverdachte 7] € 1.550,- aan de betrokkene betaald. [20] Het hof acht het niet aannemelijk dat de bedragen van in totaal € 1.550,- die door [medeverdachte 7] op de rekening van de betrokkene zijn gestort, een terugbetaling betreffen van een lening van de moeder van de betrokkene. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Eigen KOT-aanvraag
Het hof heeft de betrokkene in de strafzaak veroordeeld voor oplichting bij haar eigen KOT-aanvraag. Aan de betrokkene is in de periode van mei 2012 tot en met juli 2014 in totaal € 27.248,- aan kinderopvangtoeslag ten onrechte uitbetaald. [21]
Het verweer van de raadsman dat de vordering voor wat betreft een bedrag van € 2.685,- dient te worden afgewezen omdat dat voordeel ziet op de periode voorafgaande aan de tenlastegelegde, wordt verworpen. Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan aan degene die veroordeeld is wegens een strafbaar feit ook de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk voordeel dat is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten dan het feit waarvoor diegene is veroordeeld, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan. Het hof is van oordeel dat wat betreft het bedrag van € 2.685,- voldoende aanwijzingen bestaan dat dat bedrag wederrechtelijk voordeel betreft dat is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten.
De oplichting van [winkel]
In de periode van 3 september 2016 tot en met 19 oktober 2016 heeft de betrokkene bestellingen gedaan bij [winkel] zonder deze te betalen. Deze goederen hadden een waarde van € 3.738,39. [22] Uit deze bestellingen heeft de betrokkene een voordeel verkregen van € 3.738,39. Gelet op hetgeen in de strafzaak is bewezenverklaard en overwogen, behoeft het verweer van de raadsman geen bespreking.
Kosten
Niet aannemelijk is geworden dat kosten zijn gemaakt die in direct verband staan met de strafbare feiten. Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Niet is gebleken dat door de Belastingdienst een bedrag van € 7.000,- aan huurtoeslag is ingehouden. De verdediging heeft deze stelling niet onderbouwd. Dit bedrag zal dan ook niet in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De incassokosten op de huurschuld – die overigens niet zijn onderbouwd – staan niet in direct verband met de strafbare feiten en komen daarom niet in aanmerking voor aftrek.
Berekening
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt € 87.227,39.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de ontnemingsmaatregel (het hof begrijpt: de betalingsverplichting) te matigen in verband met de draagkracht van de betrokkene. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De betrokkene zit in de WSNP en staat onder budgetbeheer. Er zijn geen vermogenscomponenten of dure of luxe goederen aangetroffen. Er is ook geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de inkomsten van de betrokkene in de nabije toekomst zullen toenemen. Aangezien niet ter discussie staat dat de betrokkene niet of amper aan de betalingsverplichting zal kunnen voldoen, is er voldoende reden om tot matiging over te gaan.
Het hof verwerpt het verweer.
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben om de betalingsverplichting te kunnen voldoen. Op dit moment is niet aanstonds duidelijk dat de betrokkene thans en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door haar wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 87.227,39.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 87.227,39 (zevenentachtigduizend tweehonderdzevenentwintig euro en negenendertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 87.227,39 (zevenentachtigduizendtweehonderd zevenentwintig euro en negenendertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 augustus 2021.
Mr. P.C. Römer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Ontnemingsrapportage contra [naam 8] , doorgenummerde pag. 63.
2.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 63.
3.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2021 met parketnummer 23-002345-19, pag. 10.
4.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 63.
5.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 64.
6.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 64.
7.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2021 met parketnummer 23-002345-19, pag. 13 en pag. 18-19.
8.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 65.
9.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 65.
10.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 65.
11.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 65-66.
12.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 66.
13.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 67.
14.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 67.
15.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 67.
16.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 67.
17.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 68.
18.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 68.
19.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 68.
20.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 68-69.
21.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 69.
22.Ontnemingsrapportage, doorgenummerde pag. 71.