Uitspraak
Procesgang
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Voordeel uit bewezenverklaarde strafbare feiten
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
het hof begrijpt:
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en witwassen. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 43.908.994,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is in de loop van de procedure gewijzigd, maar het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft gehad uit de strafbare feiten waarvoor hij was veroordeeld.
De procesgang laat zien dat de veroordeelde in eerste aanleg was veroordeeld en dat zowel het openbaar ministerie als de veroordeelde hoger beroep hebben ingesteld. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had ontvangen. De advocaat-generaal had ter zitting in hoger beroep een bedrag van € 131.581,00 gevorderd, maar het hof heeft deze vordering afgewezen.
Het hof heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de ontneming werd gevorderd, zich hebben voorgedaan voor 1 juli 2011, waardoor artikel 36e (oud) van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de strafbare feiten, en wijst de ontnemingsvordering in zijn geheel af. Het vonnis waarvan beroep is vernietigd en de vordering tot betaling aan de Staat is afgewezen.