ECLI:NL:GHAMS:2021:4450
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- R.D. van Heffen
- E.A.G. van der Ouderaa
- A.M. van Amsterdam
- Rechtspraak.nl
Verschoningsbeslissing in strafzaak met medeverdachten
Op 1 oktober 2021 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam een beslissing genomen op het verzoek van een raadsheer, hierna verzoeker, om zich te mogen verschonen in een strafzaak met zaaknummer 23-000876-20. Verzoeker heeft aangegeven dat hij betrokken is geweest bij de berechting van een van de medeverdachten in dezelfde zaak, wat de schijn van partijdigheid zou kunnen oproepen. Dit heeft hem doen besluiten om een verzoek tot verschoning in te dienen.
De beoordeling van het verzoek is gebaseerd op de noodzaak van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Het hof stelt vast dat een rechter in principe onpartijdig wordt geacht, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze veronderstelling ondermijnen. In dit geval heeft het hof geen aanwijzingen gevonden dat verzoeker subjectief niet onpartijdig is. Echter, de omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd, bieden wel een objectieve basis voor de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen.
Daarom heeft het hof besloten het verzoek van verzoeker toe te wijzen, waardoor hij zich van de verdere behandeling van de procedure met zaaknummer 23-000876-20 mag verschonen. Deze beslissing is genomen door de rechters R.D. van Heffen, E.A.G. van der Ouderaa en A.M. van Amsterdam, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 oktober 2021. De rechters Van der Ouderaa en Van Amsterdam waren niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.