ECLI:NL:GHAMS:2021:4448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.293.072/03 en 200.296.559/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in procedure bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 november 2021 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, die betrokken is bij twee procedures bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer. Verzoekster had een klacht ingediend tegen notaris Van de Oudeweetering in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap. Het wrakingsverzoek was gericht tegen raadsheer [naam 5], die eerder betrokken was bij een andere zaak die verband hield met dezelfde nalatenschap. Verzoekster stelde dat [naam 5] niet onbevooroordeeld kon oordelen, omdat zij eerder had geoordeeld over een vergelijkbaar feitencomplex. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van [naam 5] te twijfelen. Het hof oordeelde dat de eerdere betrokkenheid van [naam 5] in een andere zaak niet voldoende was om te concluderen dat zij partijdig zou zijn in de huidige procedures. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat [naam 5] geen deel uitmaakte van de zittingscombinatie die beslissingen heeft genomen in de relevante zaken, en dat de door verzoekster aangevoerde redenen voor de wraking niet voldoende waren om het verzoek te honoreren. Het hof heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummers : 200.293.072/03 en 200.296.559/03
beslissing van de wrakingskamer van 16 november 2021
op het schriftelijke verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna: verzoekster.

1.Het verzoek

1.1
De hoofdzaken betreffen twee zaken bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam. In beide zaken heeft verzoekster een klacht ingediend tegen de notaris [naam 1], betrokken bij de afwikkeling van een nalatenschap waarbij verzoekster belanghebbende is.
1.2
De zaak met nummer 200.293.072/01 betreft het hoger beroep, ingesteld door verzoekster, van de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag van 17 maart 2021.
1.3
De zaak met nummer 200.296.559/01 betreft het verzoek van verzoekster tot herziening van een beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 14 mei 2019 (met zaaknummer 200.248.635/01). Deze beslissing is gegeven door [naam 2], [naam 3] en [naam 4].
1.4
Beide zaken staan gepland voor inhoudelijke behandeling door de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het hof op 25 november 2021. De beoogde zittingscombinatie voor de behandeling van de hiervoor vermelde zaken op die datum bestaat uit [naam 2], [naam 5] en [naam 6].
1.5
Bij e-mailbericht van 29 oktober 2021 heeft verzoekster [naam 5] verzocht zich te verschonen voor de behandeling in voornoemde zaken omdat zij heeft geoordeeld over nagenoeg hetzelfde feitencomplex in een zaak tegen een andere betrokken notaris in een beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof van 28 april 2020.
1.6
Op 2 november 2021 heeft verzoekster een verzoek tot wraking van [naam 5] ingediend in voormelde zaken.
1.7
Op 12 november heeft de wrakingskamer de wrakingsverzoeken behandeld. Verzoekster en [naam 5] zijn daar verschenen.

2.Het standpunt van verzoekster

2.1.
Blijkens het e-mailbericht van 2 november 2021 van verzoekster en de toelichting die zij ter zitting van 12 november 2021 heeft gegeven, komen het verzoek en de gronden tot wraking in de kern op het volgende neer. [naam 5] heeft als voorzitter deelgenomen in de zittingscombinatie die op 28 april 2020 (zaaknummer 200.263.018/01) een beslissing heeft genomen in het hoger beroep van een tuchtzaak tegen een andere, bij deze nalatenschap betrokken, notaris. Gelet hierop kan [naam 5] nooit onbevooroordeeld (tucht)recht spreken in dezelfde nalatenschapskwestie. Het betreft hetzelfde feitencomplex in hetzelfde tijdvak, waarin twee notarissen actief zijn geweest die beiden ernstige omissies hebben gepleegd dan wel bewust valselijk hebben verklaard en wier gezamenlijk optreden in feite als samenspanning ten nadele van verzoekster moet worden beschouwd. Daarnaast heeft verzoekster ter zitting aangevoerd dat zij niet tevreden is over de behandeling van deze eerdere zaak met zaaknummer 200.263.018/01 ter zitting van 9 januari 2020. De raadsheren, waaronder [naam 5], hebben in die zaak gefaald in de waarheidsvinding omdat zij ten onrechte niet hebben doorgevraagd tijdens de zitting. Zo heeft [naam 5] tijdens die zitting louter vragen aan verzoekster gesteld, terwijl zij aan de betreffende notaris vragen had moeten stellen. Verzoekster was tijdens de zitting geëmotioneerd, in verband waarmee de zitting langdurig geschorst moest worden, hetgeen van invloed is geweest op de voor de mondelinge behandeling ter beschikking staande tijd.
Verzoekster beschikt inmiddels over een verklaring die haar standpunten over deze en de andere notaris waartegen zij geklaagd heeft onderschrijft. Verzoekster heeft er, mede gezien haar eerdere ervaringen, geen vertrouwen in dat [naam 5] op de aanstaande zitting van
25 november 2021 zonder enige vooringenomenheid zal kunnen optreden.

3.Het standpunt van [naam 5]

3.1.
is van mening dat er geen reden is zich te verschonen en dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Daartoe heeft zij in haar schriftelijke reactie van 3 november 2021 het volgende aangevoerd:
“(…) Het enkele feit dat ik deel heb uitgemaakt van de notariskamer die een eerdere klacht van mevrouw [verzoekster] tegen een andere notaris die bij de afwikkeling van een nalatenschap waarbij mevrouw [verzoekster] betrokken was, een rol heeft gespeeld, heeft beoordeeld, brengt naar mijn mening niet mee dat ik in de thans door mevrouw [verzoekster] aanhangig gemaakte procedure niet onpartijdig en onbevooroordeeld kan oordelen. (…)”

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Artikel 100 van de Wet op het notarisambt (Wna), voor zover hier van belang, bepaalt dat
zij, die deel uitmaken van een kamer voor het notariaat kunnen worden gewraakt, indien te
hunnen aanzien feiten en omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij
verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de
vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de
rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend.
Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het
gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3.
Het gaat hier om twee procedures in dezelfde nalatenschapskwestie waarbij klachten van verzoekster tegen notaris mr. Van de Oudeweetering worden behandeld. De wrakingskamer stelt vast dat [naam 5] geen deel heeft uitgemaakt van de zittingscombinatie die een beslissing heeft genomen in de zaak met zaaknummer 200.296.559/01. Evenmin heeft zij deel uitgemaakt van de zittingscombinatie die een beslissing heeft genomen in de zaak met zaaknummer 200.293.072/01. De omstandigheid dat [naam 5] in 2020 voorzitter was van de meervoudige kamer die een beslissing heeft genomen in een zaak van verzoekster tegen een andere notaris dan notaris Van de Oudeweetering, maakt niet dat naar objectieve maatstaven aan haar onpartijdigheid bij de behandeling van de onder 1.2 en 1.3 vermelde zaken zou kunnen worden getwijfeld. De door verzoekster gestelde samenhang tussen die zaken en de zaak waarin (onder meer) [naam 5] eerder een beslissing heeft genomen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.4.
Ook hetgeen verzoekster heeft aangevoerd ten aanzien van de zitting van 9 januari 2020, die ten grondslag lag aan de beslissing van 28 april 2020, namelijk dat [naam 5] ten onrechte geen dan wel onvoldoende vragen heeft gesteld aan de notaris in die zaak en zij de zitting lang heeft geschorst zijn, nog daargelaten dat deze redenen in het verzoek van
2 november 2021 niet zijn aangevoerd, geen redenen voor toewijzing van het onderhavige wrakingsverzoek. Uit hetgeen verzoekster hieromtrent heeft aangevoerd, blijkt niet van een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van de raadsheer mr. [naam 5] in de zaken met nummers 200.293.072/03 en 200.296.559/03 af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, R.D. van Heffen en
M.L.M. van der Voet in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2021.