ECLI:NL:GHAMS:2021:4444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.293.072/02 en 200.296.559/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoning van een raadsheer in zaken betreffende klachten tegen een notaris

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 16 november 2021 een verzoek tot verschoning van een raadsheer-plaatsvervanger behandeld. Het verzoek is ingediend in het kader van twee zaken waarbij mevrouw [belanghebbende] een klacht heeft ingediend tegen een notaris die betrokken was bij de afwikkeling van een nalatenschap. De eerste zaak betreft een hoger beroep van een beslissing van de Kamer voor het Notariaat in Den Haag, terwijl de tweede zaak een verzoek tot herziening van een eerdere beslissing van het Gerechtshof Amsterdam betreft. De verzoekster, die tevens lid is van de Raad van State, heeft verzocht zich te verschonen omdat zij zich niet onbevooroordeeld achtte in deze zaken, gezien haar eerdere betrokkenheid en de klachten van [belanghebbende]. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er voldoende zwaarwegende gronden zijn voor toewijzing van het verzoek tot verschoning, onder andere omdat de verzoekster deel uitmaakte van de eerdere zittingscombinatie en er een reële kans was dat zij zou worden gewraakt. De beslissing om het verzoek toe te wijzen geldt voor beide zaken, en de wrakingskamer heeft ook overwogen dat de advocaat van [naam 5] geen bezwaren heeft geuit tegen het verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

zaaknummers : 200.293.072/02 en 200.296.559/02
beslissing van de wrakingskamer van 16 november 2021
op het schriftelijke verzoek van
[verzoekster],
raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof Amsterdam,
notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer,
hierna: verzoekster,
ertoe strekkende zich te mogen verschonen in de twee zaken die op 25 november 2021 staan gepland bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer met zaaknummers 200.293.072/01 en 200.296.559/01 ([zaak]).

1.Het verzoek

1.1
De twee zaken bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof betreffen beide zaken waarbij mevrouw [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) een klacht heeft ingediend tegen de notaris [notaris], betrokken bij de afwikkeling van een nalatenschap waarbij [belanghebbende] belanghebbende is.
1.2
De zaak met nummer 200.293.072/01 betreft het hoger beroep, ingesteld door [belanghebbende], van de beslissing van de Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag van
17 maart 2021.
1.3
De zaak met nummer 200.296.559/01 betreft het verzoek van [belanghebbende] tot herziening van een beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam van 14 mei 2019 (met zaaknummer 200.248.635/01). Deze beslissing is gegeven door [verzoekster], [naam 1] en [naam 2].
1.4
Beide zaken staan gepland voor inhoudelijke behandeling door de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het hof op 25 november 2021. De beoogde zittingscombinatie voor de behandeling van de hiervoor vermelde zaken op die datum bestaat uit [verzoekster], [naam 3] en [naam 4].
1.5
Op 28 oktober 2021 heeft [belanghebbende] per e-mail [verzoekster] verzocht zich te verschonen in de zaak met zaaknummer 200.293.072/01 omdat zij volgens verzoekster – kort gezegd – niet meer onbevooroordeeld deze zaak kan behandelen. Daarnaast heeft [belanghebbende] aangevoerd dat [verzoekster] als lid van de Raad van State deze zitting niet kan doen omdat [belanghebbende] recentelijk de verjaring heeft gestuit van de aansprakelijkheid van de Staat inzake de niet-natuurlijke dood van haar overleden partner. Uit de e-mail van [belanghebbende] aan het hof van 29 oktober 2021 maakt het hof op dat dit verzoek mede betrekking heeft op de zaak met zaaknummer 200.296.559/01.
1.6
Verzoekster heeft bij e-mail van 29 oktober 2021 verzocht zich in de bovengenoemde procedure te mogen verschonen. Ter onderbouwing van voornoemd verzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd:
“(…) In 2019 heb ik in de Notariskamer een zaak van Mevrouw [belanghebbende] (mede) behandeld waarvan nu herziening wordt gevraagd. In de andere zaak tegen dezelfde notaris heeft mevrouw [belanghebbende] kennelijk een nieuwe klacht ingediend.
Mevrouw [belanghebbende] schrijft in haar mail van 28 oktober dat zij die zitting als onplezierig en partijdig heeft ervaren.
Verder dat zij de Staat der Nederlanden aansprakelijk heeft gesteld en dat mijn functie als staatsraad – zo begrijp ik- aan het waken over haar belangen in de weg staat.
Van de zitting in 2019 kan ik mij nog herinneren dat de communicatie met mevrouw [belanghebbende] moeizaam verliep.
Hoewel ik het betreur dat zij de zitting als partijdig heeft ervaren, herken ik mij daarin niet.
Om de voortgang van het proces niet te belasten met een vruchteloze discussie over de betekenis van mijn functie als staatsraad tevens raadsheer-plv, wat niet in belang is van partijen, ook niet van de aangeklaagde notaris, en ter voorkoming van een wrakingsincident ( die mevrouw [belanghebbende] in dezelfde mail al heeft aangekondigd) verzoek ik u mij wat deze zaken betreft mij te mogen verschonen. (…)”

2.De beoordeling

2.1
Verschoning is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid
van de rechter. Voorop dient te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.2
De wrakingskamer stelt voorop dat de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer die een
verzoek tot herziening behandelt van een eerder genomen beslissing niet noodzakelijk
(volledig) dient te bestaan uit andere leden dan zij die de eerdere beslissing hebben genomen. De enkele omstandigheid dat een raadsheer bij de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer deel uitmaakt van de kamer die een beslissing op een verzoek om herziening neemt en tevens deel heeft uitgemaakt van de combinatie die de beslissing heeft genomen waarvan herziening wordt verzocht, behoeft derhalve op zichzelf niet ertoe te leiden dat deze raadsheer zich voor de behandeling van het herzieningsverzoek dient te verschonen of dat een verzoek om verschoning in een dergelijk geval reeds op die grond gerechtvaardigd zou zijn te achten. De omstandigheden evenwel (a) dat verzoekster deel heeft uitgemaakt van de zittingscombinatie die de beslissing heeft genomen waarvan herziening wordt verzocht, (b) dat zij zelf heeft verzocht te worden verschoond, in welk verband haar primaire taak als lid van de Raad van State mede een rol speelt, en (c) – zij het dat dit een omstandigheid is van proceseconomische aard – dat de kans niet denkbeeldig is dat verzoekster, indien zij zou worden gewraakt en gegeven de gronden van haar verzoek, daarin zal berusten, leveren naar het oordeel van de wrakingskamer in dit geval voldoende zwaarwegende gronden op voor toewijzing van het verzoek.
Voorts heeft het hof meegewogen dat de advocaat van [naam 5] in kennis is gesteld van het verschoningsverzoek en geen bezwaren hiertegen heeft geuit.
2.3
Nu beoogd is dat de zaken waarop het verzoek ziet door een kamer van dezelfde samenstelling worden behandeld en daartoe de zaak behoort waarvan herziening wordt verzocht, geldt de beslissing op het verzoek ook voor de onder 1.2 vermelde zaak. Het verzoek zal derhalve voor beide zaken worden toegewezen.

3.De beslissing

Het hof:
wijst toe het verzoek van verzoeker zich van de verdere behandeling van de procedures
met zaaknummers 200.293.072/01 en 200.296.559/01 te mogen verschonen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, R.D. van Heffen en
M.L.M. van der Voet in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2021.