In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft een verdachte die eerder door de rechtbank Haarlem was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en waarbij diverse goederen, waaronder horloges en geldbedragen, verbeurd waren verklaard. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 maart 2020 het eerdere arrest van het hof vernietigd, specifiek met betrekking tot de verbeurdverklaring van bepaalde geldbedragen en de duur van de gevangenisstraf, en de zaak terugverwezen naar het hof voor herbeoordeling.
Tijdens de zitting op 28 oktober 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw gehoord. De raadsvrouw voerde aan dat er sprake was van een schending van de redelijke termijn en verzocht om een voorwaardelijke straf. Het hof oordeelde echter dat deze argumenten buiten de reikwijdte van het huidige appel vielen, dat zich richtte op de beslissing over de in beslag genomen goederen.
Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de in beslag genomen geldbedragen, die eerder waren verbeurd verklaard, aan de verdachte moeten worden geretourneerd. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 11 november 2021.