In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 11 juni 2021. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2002, die in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de kinderrechter. De advocaat-generaal heeft een jeugddetentie van 1 maand voorwaardelijk en een werkstraf van 100 uren geëist. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing over de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 9.500,00 voor immateriële schade, die door de kinderrechter volledig is toegewezen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering voor het immateriële deel gedeeltelijk voor toewijzing gereed ligt en heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 6.000,00. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het onrechtmatig handelen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, die onder andere vier tanden heeft verloren en een hersenschudding heeft opgelopen.
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige afgewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 6.000,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de opgelegde taakstraf. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.