ECLI:NL:GHAMS:2021:4382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
23-001400-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing van jeugddetentie in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 mei 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 2004, was eerder veroordeeld voor diefstal en had een jeugddetentie van 30 dagen opgelegd gekregen. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde jeugddetentie. De verdachte krijgt de kans om zijn gedrag te verbeteren door middel van een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte had samen met een ander een inbraak gepleegd in een eetgelegenheid, waarbij schade is veroorzaakt. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De verdachte krijgt een werkstraf van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 2 weken. Het hof heeft de jeugddetentie niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de griffier aanwezig was. Het hof heeft de verdachte nogmaals de kans gegeven om zijn houding en gedrag te veranderen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001400-21
datum uitspraak: 15 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 19 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-007238-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde jeugddetentie -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
- de eerste alinea onder het kopje 3.3 Bewijsoverweging/verweer (blad 6 van het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg)
schrapt.

Oplegging van straffen

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting primair verzocht aan de verdachte een werkstraf op te leggen en subsidiair om de door de kinderrechter opgelegde jeugddetentie aanzienlijk in duur te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een eetgelegenheid. Daarbij heeft hij samen met zijn mededader een ruit ingetrapt en een kassa weggenomen. Door zo te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander en daarnaast heeft hij schade en hinder veroorzaakt voor de eigenaar van de eetgelegenheid.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 oktober 2021 is de verdachte eerder veelvuldig ter zake van diefstal onherroepelijk veroordeeld, waarvoor hij meermalen een jeugddetentie opgelegd heeft gekregen en heeft uitgezeten.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte rapportages, waaronder het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 6 september 2021 dat in het kader van een andere strafzaak is opgemaakt en door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is overgelegd. Uit voornoemde rapportage volgt dat de verdachte momenteel in een regio verblijft waar een werkstraf, ondanks zijn verblijfsstatus, tot de mogelijkheden behoort. De Raad merkt daarbij op dat de diverse jeugddetenties die de verdachte het afgelopen jaar opgelegd heeft gekregen niet tot een vermindering van recidive hebben geleid en de verwachting is dat hij meer leert door te werken in plaats van zijn tijd uit te zitten in jeugddetentie.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt in geval van minderjarigen ter zake van een inbraak uit een bedrijfspand 80 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie genoemd.
Het hof vindt het zorgelijk dat de verdachte in de relatief korte periode dat hij in Nederland verblijft meerdere keren is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en dat hij daar mee door lijkt te gaan.
Gelet op deze snelle en veelvuldige recidive door de verdachte acht het hof de door de advocaat-generaal geëiste onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel een passende straf. Toch zal het hof hier, gelet op voornoemd advies van de Raad en de omstandigheid dat hij inmiddels in twee andere onherroepelijk geworden strafzaken werkstraffen opgelegd heeft gekregen, vanaf zien. Het hof zal de verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De verdachte krijgt daarmee nog éénmaal de kans om te laten zien dat hij zijn houding en gedrag daadwerkelijk wil veranderen. Mocht de verdachte verzaken de werkstraf te verrichten of mocht hij toch weer de fout in gaan, dan zal de vervangende jeugddetentie dan wel de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie ten uitvoer kunnen worden gelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van opgelegde jeugddetentie en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. M.J.A. Duker en mr. A.W.T. Klappe,
in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2021.
Mr. S.M.M. Bordenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.