ECLI:NL:GHAMS:2021:4356
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na intrekking asielaanvraag
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987 in Irak, was eerder op 7 oktober 2019 van Finland naar Nederland gereisd en had daarbij een niet op zijn naam gesteld reisdocument getoond. De politierechter had het openbaar ministerie op 17 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, maar dit vonnis was niet gemotiveerd en er was geen hoger beroep ingesteld. Op 22 oktober 2019 trok de verdachte zijn asielaanvraag in Nederland in, waarna het openbaar ministerie op 12 november 2019 opnieuw dagvaardde.
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 4 oktober 2021 heeft het hof de advocaat-generaal en de raadsvrouw de gelegenheid gegeven om schriftelijk hun standpunten kenbaar te maken over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De advocaat-generaal stelde dat de intrekking van de asielaanvraag een nieuwe omstandigheid vormde die de vervolging mogelijk maakte, terwijl de verdediging betoogde dat er sprake was van dubbele vervolging en dat de intrekking niet als nieuw feit kon worden beschouwd.
Het hof oordeelde dat, hoewel de beslissing van de politierechter niet gemotiveerd was, de intrekking van de asielaanvraag in dit specifieke geval geen omstandigheid opleverde die het recht op strafvervolging na de eerdere niet-ontvankelijkverklaring herleefde. Het hof verklaarde het openbaar ministerie daarom niet-ontvankelijk in de vervolging en vernietigde het vonnis waarvan beroep.