ECLI:NL:GHAMS:2021:4349

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
23-002887-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van straf en schadevergoeding in diefstalzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 december 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, was veroordeeld voor diefstal van een vrachtauto door middel van braak en verbreking. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, maar het hof heeft besloten om in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren op te leggen, samen met een taakstraf van 180 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die blijk gaf van spijt en zijn leven een positieve wending probeert te geven. De ernst van het feit rechtvaardigde echter een straf, en het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.136,10 toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag begint op 22 mei 2020. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002887-20
datum uitspraak: 20 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-184758-20 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een vrachtauto vanaf de openbare weg door middel van braak en verbreking. Met zijn handelwijze heeft bij er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendom van anderen en heeft hij zich niets gelegen laten liggen aan de gevoelens van de eigenaresse die zich met de diefstal van dit vervoermiddel geconfronteerd zag. Dergelijke feiten veroorzaken financiële schade en overlast en tevens gevoelens van onveiligheid bij de direct betrokkenen en in de maatschappij.
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel, mede gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof houdt in de voordeel van de verdachte echter rekening met het volgende.
De verdachte heeft de verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en heeft ter terechtzitting spijt betuigd. Het lijkt erop alsof hij, mede op aandrang van zijn echtgenote, zijn leven een positieve wending tracht te geven. De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij zijn vrienden heeft achtergelaten en voor zichzelf werkt. Ook heeft hij regelingen getroffen voor zijn schulden en is hij bezig met het afbetalen daarvan.
Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken. Hernieuwde vrijheidsbeneming zal deze positieve ontwikkelingen doorkruisen. Daarom zal het hof in plaats van een in beginsel passend te achten onvoorwaardelijke gevangenisstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht, terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd de verdachte te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen. Omdat daarmee, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan, zal het hof tevens een taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt – als optelsom der afzonderlijke posten – € 1.136,10 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.135,60, zijnde het bedrag dat door de benadeelde partij, kennelijk abusievelijk, als optelsom der afzonderlijke posten is genoemd. De benadeelde partij heeft ter zitting in hoger beroep opgemerkt dat zij opnieuw voor vergoeding van bedoelde kosten in aanmerking wenst te komen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Anders dan door de raadsman bepleit zal het hof zich niet uitlaten over een eventuele betalingsregeling nu het hof ervan uitgaat dat dit bij de executie aan de orde kan komen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.136,10 (duizend honderdzesendertig euro en tien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.136,10 (duizend honderdzesendertig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 mei 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. N. van der Wijngaart en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2021.
mr. N. van der Wijngaart en mr. A. Dantuma-Hieronymus zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]