ECLI:NL:GHAMS:2021:4285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
23-002073-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake handel in harddrugs met betrekking tot de duur van de dealperiode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2019. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van harddrugs, met name cocaïne, in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 30 oktober 2018. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 december 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs. De raadsvrouw van de verdachte had vrijspraak bepleit voor een deel van de tenlastelegging, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gehele periode van de tenlastelegging. Het hof heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte gedurende de genoemde periode actief betrokken was bij de drugshandel.

De strafmaat is vastgesteld op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 170 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast zijn de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een snorfiets, verbeurd verklaard. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor bepaalde feiten, maar heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002073-19
datum uitspraak: 28 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-650497-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie thans geen belang meer heeft bij het hoger beroep ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 en heeft gevorderd dat de officier van justitie daarin in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van voornoemde feiten, de officier van justitie overeenkomstig en op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvangen dient te worden in het hoger beroep ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging - en voor zover nog aan de orde - is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 30 oktober 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (onder meer aan: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of een of meerdere overige personen) of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) - een of meerdere (grote) hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en/of een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een of meerdere materialen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van de periode van
1 mei 2017 tot en met 1 oktober 2018. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt aangevoerd dat de verdachte slechts tijdens vier observaties in oktober is gezien en in de telefoontaps pas na 2 oktober 2018 naar voren komt. Voorts dient met de getuigenverklaringen van de afnemers van de drugs behoedzaam om te worden gegaan. De getuigen zijn onverwacht thuis bezocht door de politieambtenaren en tegen hen is gezegd dat zij niet vervolgd zouden worden als zij mee zouden werken; zij hadden er alle belang bij dat geen gevolgen werden verbonden aan hun drugsgebruik. Op grond van de verklaringen is verder niet vast te stellen in welk gedeelte van de periode de verdachte bij mogelijke handel betrokken zou zijn.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele onder 1 tenlastegelegde periode bewezen kan worden verklaard. De eis dat hard bewijs is vereist voor de gehele dealperiode – die de rechtbank in haar vonnis lijkt te stellen – is onjuist. Verschillende getuigen hebben verklaard dat zij gedurende een langere periode bij de verdachte en [medeverdachte] drugs kochten. De verdachte had sinds 2015 geen legale inkomsten. Het voorgaande in combinatie met de telefoontaps en observaties is voldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de gehele periode.
Het hof overweegt als volgt.
Op 11 oktober 2018 is een telefoontap aangesloten op een zogeheten deallijn. Dit betreft een telefoonnummer eindigend op [nummer]. Door opsporingsambtenaren is waargenomen dat verschillende gesprekken plaatsvonden via dit telefoonnummer die werden gevolgd door een kortstondige ontmoeting met telkens de verdachte of medeverdachte [medeverdachte] en een andere persoon. Tijdens een observatie op
4 oktober 2018 is door opsporingsambtenaren gezien dat bij een kortstondige ontmoeting door de verdachte iets van hand op hand werd afgegeven aan een persoon. De stem van de verdachte is in verschillende tapgesprekken die plaatsvonden in oktober 2018 geïdentificeerd.
In de tapgesprekken is naar voren gekomen dat het voornoemde nummer gebruikt wordt door twee personen met de bijnamen ‘grote’ en ‘kleine’. Uit het dossier blijkt dat de verdachte de bijnaam ‘grote’ heeft en medeverdachte [medeverdachte] de bijnaam ‘kleine’. Verschillende getuigen hebben de verdachte als één van de dealers herkend en hem aangewezen als de ‘grote’. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt ook dat die getuigen van zowel [medeverdachte] als van de verdachte drugs afnamen gedurende een periode van ten minste twee à drie maanden voorafgaand aan de aanhoudingen van de verdachten op 30 oktober 2018. Getuigen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat het ging om een periode van een half jaar. Getuigen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] hebben ten overstaan van rechter-commissaris verklaard dat zij gedurende de laatste twee à drie maanden verdovende middelen bij het tweetal bestelden. Het hof is behoedzaam omgegaan met de verklaringen van de afnemers en acht de getuigenverklaringen betrouwbaar, waar zij op belangrijke punten consistent en gelijkluidend zijn. Zo verklaren de getuigen allen over de bijnamen van [medeverdachte] en de verdachte en hebben zij de verdachte vervolgens aangewezen als de ‘grote’. Met betrekking tot de periode waarover de getuigen hebben verklaard dat zij daarin harddrugs van onder meer de verdachte hebben betrokken, ziet het hof aanleiding om niet uit te gaan van de door enkele getuigen genoemde (aanmerkelijk) langere tijdvakken dan hieronder wordt bewezen verklaard.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte zich in ieder geval in de periode van 1 augustus 2021 tot aan zijn aanhouding op 30 oktober 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in harddrugs, zodat het onder 1 tenlastegelegde voor die periode bewezen kan worden verklaard. Hetgeen de raadsvrouw voor het overige heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 30 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]) of vervoerd, hoeveelheden cocaïne.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest en met verbeurdverklaring van het beslag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met een ander in een periode van drie maanden op professionele wijze – door middel van een zogenoemde deallijn – gehandeld in harddrugs. Gebruikers konden de deallijn bellen en werden dan op locatie bediend. Gebruik van harddrugs – in dit geval cocaïne – is zeer schadelijk voor de gezondheid en de financiering ervan gaat vaak gepaard met diverse vormen van criminaliteit. De productie en toelevering van harddrugs zijn in handen van en een voedingsbodem voor zware, georganiseerde criminaliteit. De verdachte heeft door aldus te handelen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van dit gevaarlijke criminele milieu.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die zijn weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt bij een dealperiode van één tot drie maanden een gevangenisstraf van zes maanden tot uitgangspunt genomen. Het hof acht – gelet op het voorgaande – in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden passend en geboden.
Overschrijding van de redelijke termijn
Elke verdachte heeft recht op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborg strekt ertoe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn neemt een aanvang op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte is op 30 oktober 2018 in verzekering gesteld en strafvervolging is op die datum begonnen. De rechtbank heeft op 16 mei 2019 het vonnis uitgesproken. Het openbaar ministerie heeft vervolgens hoger beroep ingesteld op 29 mei 2019 en op 28 december 2021 spreekt het hof dit arrest uit. De redelijke termijn is in hoger beroep derhalve met zeven maanden overschreden. Het hof ziet daarin aanleiding de op te leggen gevangenisstraf van honderdtachtig dagen met tien dagen te bekorten.
Beslag
Het onder 1 bewezenverklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, de snorfiets. Deze behoort de verdachte toe. Voorts staat voor het hof genoegzaam vast dat het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geld uit de baten van het onder
1 bewezenverklaarde is verkregen. Dit geld behoort de verdachte toe. Beide voorwerpen zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
170 (honderdzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 7: 50 euro;
- nr. 8: Snorfiets, Vespa Piaggio, [kenteken].
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- nr. 16: Parajumpers jas;
- nr. 17: 4 Diesel spijkerbroeken;
- nr. 19: Reign spijkerbroek;
- nr. 20: 2 Dsquared spijkerbroeken;
- nr. 21: Stone Island spijkerbroek;
- nr. 22: 2 Emporio Armani zwembroeken;
- nr. 23: Radical trui;
- nr. 24: Louis Vuitton zonnebril;
- nr. 25: Lacoste tas.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de nrs. 9 t/m 15, 18 en 26 t/m 34 van de beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. C.N. Dalebout en mr. D. Abels, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 december 2021.
mr. N van der Wijngaart, mr. D. Abels en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.