ECLI:NL:GHAMS:2021:4266

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
23-002241-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ongewenstverklaring wegens gebrek aan actuele bedreiging voor de samenleving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een Spaanse burger, was eerder ongewenst verklaard op basis van de Vreemdelingenwet. De tenlastelegging betrof het verblijf in Nederland terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van twee maanden, maar het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan.

Het hof overwoog dat de verdachte sinds de oplegging van de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) in 2018 niet opnieuw was veroordeeld voor strafbare feiten en dat er geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving was. De ongewenstverklaring was op de tenlastegelegde datum nog van kracht, maar het hof concludeerde dat deze niet in overeenstemming was met het Unierecht, aangezien er geen bewijs was dat het gedrag van de verdachte een bedreiging vormde.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het tenlastegelegde feit. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een actuele en ernstige bedreiging voor de samenleving bij het opleggen van maatregelen op basis van de Vreemdelingenwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002241-20
datum uitspraak: 30 december 2021
VERSTEK (raadsman niet gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-244252-20 en 13-019108-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1978,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft de Spaanse nationaliteit. Derhalve is hij een burger van de Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn).
De verdachte is ongewenst verklaard bij beschikking van 25 juni 2019, die op 5 juli 2019 aan hem is uitgereikt. Het door de verdachte tegen die beschikking ingestelde bezwaar is op 14 januari 2020 ongegrond verklaard.
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen (in dit geval: de ongewenstverklaring) uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet enkel worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat er sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Vaststaat dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum, 29 september 2020, nog van kracht was. Het hof dient te onderzoeken of de ongewenstverklaring op deze datum in strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat dit het geval is. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt namelijk niet dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Het hof stelt daartoe vast dat aan de verdachte op 23 oktober 2018 de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) voor de duur van één jaar is opgelegd. Deze maatregel heeft als belangrijk doel het voorkomen van recidive door de betrokkene. Er is niet gebleken dat de verdachte nadat hem deze maatregel is opgelegd, opnieuw is veroordeeld wegens een nadien gepleegd strafbaar feit of anderszins betrokken is geweest bij een incident betreffende een strafbaar feit, behoudens de – tamelijk summiere – verdenking van een bedreiging op 29 september 2020 (die de aanleiding vormde voor onderhavige strafzaak). Het hof gaat er aldus vanuit dat de ISD-maatregel in ieder geval tot aan de tenlastegelegde datum het beoogde effect heeft gesorteerd. Voorts weegt het hof mee dat ook overigens niet is gebleken dat de verdachte – kort gezegd – ten tijde van het tenlastegelegde een bedreiging vormde als hiervoor bedoeld. Al met al kan niet worden vastgesteld dat het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 5 oktober 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2018, parketnummer 13-019108-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 december 2021.
mr. A.M.P. Geelhoed en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]