Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Inleiding
2.Het verloop van het geding in eerste aanleg
3.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om vaststelling van een door de man te betalen partnerbijdrage, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, stelde dat zijn verplichting om bij te dragen was geëindigd omdat de vrouw was gaan samenwonen. De rechtbank Noord-Holland had eerder de verzoeken van de vrouw afgewezen en geoordeeld dat de alimentatieplicht van de man was geëindigd op de datum van echtscheiding, 12 maart 2018.
Het hof heeft de feiten vastgesteld en is uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten. De vrouw en de man waren in 1997 met elkaar gehuwd, maar hun huwelijk is op 12 maart 2018 ontbonden. De vrouw heeft in hoger beroep betwist dat zij met een ander, [X], heeft samengewoond in de zin van artikel 1:160 BW. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man voldoende bewijs heeft geleverd dat de vrouw en [X] ten tijde van de ontbinding van het huwelijk samenwoonden en een gemeenschappelijke huishouding voerden. Dit betekent dat de man niet onderhoudsplichtig is geworden jegens de vrouw.
De vrouw heeft geprobeerd aan te tonen dat zij bij haar moeder woonde en dat de relatie met [X] niet duurzaam was, maar het hof heeft deze argumenten verworpen. Het hof heeft geconcludeerd dat de vrouw en [X] een affectieve relatie hadden die duurzaam was en dat de vrouw feitelijk bij [X] woonde. De grieven van de vrouw zijn afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het verzoek om een partnerbijdrage is afgewezen.