ECLI:NL:GHAMS:2021:4190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
23-002567-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzetheling

Op 9 december 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 28 oktober 2020 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1992, die werd beschuldigd van opzetheling. De feiten vonden plaats in de periode van 10 mei 2020 tot en met 6 september 2020 in Zaandam, gemeente Zaanstad. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de beslissing in een andere zaak, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor het deel dat aan het oordeel van het hof was onderworpen. Het hof heeft vastgesteld dat het bewezenverklaarde strafbaar is en heeft de verdachte als strafbaar gekwalificeerd, maar heeft geen straf of maatregel opgelegd.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade van € 250,00 vorderde, toegewezen. De benadeelde partij werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, wat betekent dat zij deze vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal vijf dagen, maar deze verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer blijft bestaan. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade is vastgesteld op 6 september 2020. Tot slot is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging in een andere zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer(s) eerste aanleg : 15-160256-20, 15-224673-20 en 15-005204-18 (TUL)
parketnummer hoger beroep : 23-002567-20
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 9 december 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 oktober 2020 in de zaak tegen de verdachte:
naam: [verdachte]
voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1992 te 0000 (Land onbekend)
adres: [adres].

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 15-224673-20 bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
gepleegd
in de zaak met parketnummer 15-224673-20
feit 1:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 mei 2020 tot en met 06 september 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-160256-20 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-224673-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-224673-20 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-224673-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-224673-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 september 2020.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer
15-005204-18.
Gewezen door mr. J.D.L. Nuis, in bijzijn van mr. M. de Waard, griffier.
mr. J.D.L. Nuis