ECLI:NL:GHAMS:2021:4168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
200.283.938/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ondeugdelijke biomassa-afvalstroom in biovergistingsinstallatie

In deze zaak heeft [X] EN ZONEN B.V. hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar vorderingen tegen BUKOM SERVICE B.V. en BUKOM TRADING B.V. werden afgewezen. [X] stelt dat de stilstand van haar biovergistingsinstallatie is veroorzaakt door een ondeugdelijke afvalstroom die door Bukom is geleverd. De rechtbank heeft in haar vonnissen geoordeeld dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de geleverde afvalstroom en de stilstand van de installatie. In hoger beroep heeft [X] tien grieven aangevoerd, waaronder een eiswijziging, en vordert zij schadevergoeding en vernietiging van de overeenkomsten met Bukom. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de onderzoeksrapporten van [X] beoordeeld. Het hof concludeert dat de onderzoeksrapporten niet aantonen dat de afvalstroom van Bukom de stilstand van de biovergistingsinstallatie heeft veroorzaakt. De grieven van [X] falen, en het hof bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank. [X] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.283.938/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/285269 HA ZA 19-139
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 december 2021
inzake
[X] EN ZONEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.BUKOM SERVICE B.V.,gevestigd te Heerhugowaard,

2.
BUKOM TRADING B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerden,
advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] respectievelijk (gezamenlijk) Bukom genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 28 april 2020, hersteld bij exploot van 8 september 2020, in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 22 mei 2019, 17 juli 2019 en 29 januari 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiseres en Bukom als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens akte wijziging eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar gewijzigde vorderingen zal toewijzen en Bukom zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [X] aan Bukom heeft voldaan ter uitvoering van de bestreden vonnissen, met veroordeling van Bukom in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Bukom heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen en afwijzing van de gewijzigde vorderingen van [X] , met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten in beide instanties
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 29 januari 2020 (verder: het bestreden eindvonnis) onder 3.1 tot en met 3.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Die feiten, waar nodig aangevuld met evenmin betwiste feiten, komen neer op het volgende.
2.1
[X] is een groothandel in vis en schaaldieren die daarnaast ook niet-gevaarlijk afval afkomstig van derden verwerkt ten behoeve van de productie van gas/biogas door vergisting.
2.2
Bukom Service is gespecialiseerd in de vervaardiging van plantaardige en dierlijke oliën en vetten en de recycling daarvan.
Bukom Trading houdt zich bezig met overige specialistische zakelijke dienstverlening en beheer onroerend goed.
2.3
[Y] is een handel in in- en vervoer van houtvezelzaagsel. Top Flames produceert en handelt in (haard)blokken.
2.4
In de periode voor juni 2017 heeft Bukom incidenteel vrachten afvalstroom aan [X] geleverd.
2.5
Op 12 juni 2017 heeft Bukom aan Top Flames een offerte doen toekomen voor het reinigen van een silo van 50 m³ met 10 m³ glycerine en het afvoeren van het product naar een eindverwerker.
2.6
Op 22 en 23 juni 2017 heeft Bukom bij Top Flames de silo gereinigd en het product afgevoerd. Er is uiteindelijk 25.340 kg product afgevoerd.
2.7
Op 7 juli 2017 heeft Bukom aan [X] een afvalstroom van 25 Intermediated Bulk Containers (hierna: IBC’s) geleverd met de benaming ‘Glycerine waswater’ en de euralcode 16 10 04. De begeleidingsbrief van de afvalstroom is ondertekend door Bukom Service als afzender en vermeldt [Y] als ontdoener.
2.8
Naar aanleiding van een stilstand die in haar biovergistingsinstallatie is ontstaan, heeft [X] de inhoud van twee IBC’s laten onderzoeken, waaruit het volgende is gebleken:
- Onderzoeksrapport 1 (“Inhibition Assay”van Bonalytic GmbH van 1/9/17): er zijn twee monsters genomen, Bukom 1 (uit de bovenste bezinklaag van ca. 75 cm, dikkere materie/drab) en Bukom 2 (uit de onderste bezinklaag van ca. 25 cm, waterig). Uit sample Bukom 1 blijkt dat de daadwerkelijke opbrengst is 226 tegen een te verwachten opbrengst van 516.
Uit sample Bukom 2 blijkt dat de daadwerkelijke opbrengst is 565 tegen een te verwachten opbrengst van 547.
- Onderzoeksrapport 2 (Eurofins Analytico B.V. 26/9/17 incl. rapport RPS-analyse van 25/9/17): hieruit blijkt dat het percentage glycerol in het sample Bukom 1 2,29% was en in het sample Bukom 2 14,8%.
- Onderzoeksrapport 3 (Eurofins Analytico B.V. van 14/9/17): bij onderzoek op pesticiden is gebleken dat de test op Pesticide LC-MSMS resulteerde in 0,017 mg/kg crimidine.
- Onderzoeksrapport 4 (Royal Haskoning DHV van 2/1/19): dit rapporteert over de oorzaken van de stilstand van het gistingsproces (de ‘vergiftiging’) in het biovergistingssysteem van [X] .
- Onderzoeksrapport 5 (Omgevingsdienst Utrecht, 1/9/19). Hieruit volgt dat een monster uit bepaalde IBC’s een vlampunt had van 58 graden en dus als gevaarlijke stof moet worden gezien.

3.Beoordeling

Vorderingen en beoordeling door de rechtbank
3.1
In het geding bij de rechtbank heeft [X] gevorderd dat de rechtbank Bukom Service en Bukom Trading hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
a. € 467.732,44 wegens schadevergoeding, althans een schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2017;
b. € 6775,00 aan buitengerechtelijke kosten;
c. de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente.
[X] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gesteld dat het door Bukom geleverde afvalproduct niet conform de koopovereenkomst was (omdat het percentage glycerineconcentraat minder dan 30% was, zich crimidine in de afvalstroom bevond en de afvalstroom bovendien een laag vlampunt had) en dat zij door deze tekortkoming schade heeft geleden. Over die schade heeft zij gesteld dat nadat 23 van 25 IBC’s in het biovergistingssysteem waren ingebracht, de gasproductie volledig tot stilstand is gekomen. [X] becijfert haar schade op € 452.460,00 aan misgelopen gasopbrengsten en € 15.272,44 aan bijkomende schade.
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [X] afgewezen, reeds omdat het causaal verband tussen de door Bukom geleverde afvalstroom en de stilstand van het biovergistingsysteem van [X] niet is komen vast te staan.
De grieven
3.3
Het hoger beroep beperkt zich tot het bestreden eindvonnis waartegen [X] tien grieven heeft aangevoerd waarbij zij tevens haar eis heeft gewijzigd. Het hof begrijpt de eiswijziging aldus dat [X] in hoger beroep naast schadevergoeding wegens non-conformiteit van de geleverde afvalstroom, tevens op grond van dwaling vordert dat het hof de met Bukom gesloten overeenkomsten van 4 en 6 juli 2017 zal vernietigen, Bukom zal bevelen aan haar een bedrag van € 246,21 te restitueren en dat het hof zal bepalen dat [X] aan Bukom nog slechts de twee resterende IBC’s zal hoeven restitueren die Bukom, op straffe van een dwangsom, zal moeten ophalen binnen 14 dagen na betekening van het arrest.
3.4
[X] heeft gesteld dat de stilstand van haar biovergistingsinstallatie - en daarmee de schade waarvan zij vergoeding vordert - is veroorzaakt door de afvalstroom die door Bukom aan haar was geleverd. Bukom heeft dit gemotiveerd betwist. Bij de beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat als geen causaal verband kan worden aangenomen tussen het inbrengen van de afvalstroom van Bukom in de biovergistingsinstallatie van [X] en het stilvallen van die installatie, de vordering tot schadevergoeding van [X] reeds om die reden moet worden afgewezen. Daarmee faalt grief 1.
3.5
Op [X] rust de bewijslast van het door haar gestelde causaal verband tussen de door Bukom aangeleverde afvalstroom en de stilstand van de biovergistingsinstallatie. [X] heeft daartoe vijf rapporten in het geding gebracht (zie 2.8). Over die rapporten heeft de rechtbank in het bestreden eindvonnis het volgende overwogen:
5.11
Uit de onderzoeken 1, 2 en 3 volgt dat (het onderzochte gedeelte van) de afvalstroom deels remmende werking had, een percentage glycerineconcentraat bevatte dat lager was dan 30% en crimidine bevatte. Niet gebleken is echter dat deze aspecten tot de stilstand van het biovergistingssysteem hebben geleid. Uit geen van de door [X] overgelegde onderzoeksrapporten bleek dit verband, ook niet uit onderzoeksrapport 4 van Royal HaskoningDHV. Onder 4.4 van dat rapport wordt opgemerkt dat slechts een geringe concentratie crimidine is aangetroffen (0,017 mg/l). De concentratie zou na 130 x verdunnen (elders uit het rapport blijkt dat wordt uitgegaan van 23 ton Bucom afvalstroom op 3.000 m³) zo laag zijn, namelijk 0,13µg/l, dat het niet te verwachten is dat de vergiftiging alleen door crimidine is veroorzaakt.
Onder 5.2 van het zelfde rapport wordt opgemerkt dat er geen reden is om aan te nemen dat het glycerine zelf een giftige werking uitoefende en dat het onwaarschijnlijk is dat het stoppen van de gasproductie het gevolg is van de dosering van het glycerine zelf. Ook hierbij heeft Royal HaskoningDHV rekening gehouden met verdunning van een factor 130. In de conclusies van het rapport, onder zes, is opgenomen dat van de afvalstroom van Bukom c.s. is aangetoond dat het sterk remmend werkt op de methaan productie en dat deze remming verdere ophoping van vluchtige organische zuren (FOS) kan verklaren. Onder 5.1 van het rapport is echter opgenomen dat de stijging in de hoge zuurconcentraties van 5,5 – 6 g/l tot circa 16 g/l sterker is dan alleen op basis van de dosering van de afvalstroom van Bukom c.s. kan worden verklaard.
Uit onderzoeksrapport 5 volgt dat de inhoud van drie onderzochte IBC’s een laag vlampunt had. Bukom c.s. heeft betwist dat de onderzochte IBC’s de door haar geleverde afvalstroom bevatte. Aangezien [X] echter niet heeft gesteld in hoeverre het lage vlampunt de stilstand van de gasproductie tot gevolg heeft gehad, kan dat verder in het midden blijven.
5.12
Gezien het voorgaande is het causaal verband tussen de door Bukom c.s. geleverde afvalstroom en de stilstand van het biovergistingssysteem niet komen vast te staan. Reeds daarom zal de vordering worden afgewezen. Aan de beantwoording van de vraag of is geleverd wat is overeengekomen wordt niet toegekomen.
3.6
[X] heeft geen grief gericht tegen het in deze overwegingen neergelegde oordeel van de rechtbank dat uit de onderzoeksrapporten niet blijkt dat de afvalstroom van Bukom de stilstand van het biovergistingssysteem heeft veroorzaakt. [X] heeft in haar grief VII slechts aangevoerd dat uit die rapporten niet volgt dat de onderzochte afvalstroom voldoet aan euralcode 16 10 04 en dat de rechtbank in haar oordeel daarmee rekening had moeten houden. Die grief snijdt echter geen hout. De vraag of de afvalstroom van Bukom de stilstand van het biovergistingssysteem heeft veroorzaakt, staat los van de vraag onder welke euralcode die afvalstroom valt. De conclusie moet daarom zijn dat de eigen onderzoeksrapporten van [X] niet aantonen of aannemelijk maken dat de schade die zij stelt te hebben geleden, veroorzaakt is door de afvalstroom van Bukom.
3.7
Met grief II betoogt [X] dat op Bukom de bewijslast rust van haar stelling dat haar afvalstroom
nietde stilstand van de biovergistingsinstallatie van [X] heeft veroorzaakt. De argumenten die zij daarvoor aanvoert kunnen die conclusie echter niet dragen.
3.8
Anders dan [X] stelt is de betwisting door Bukom van het door [X] gestelde causaal verband - en dat is waarom het hier gaat - niet een bevrijdend verweer waarvoor Bukom de bewijslast draagt.
Ook het beroep van [X] op de zogeheten omkeringsregel, omdat de afvalstroom van Bukom volgens [X] niet aan de overeenkomst beantwoordde, gaat niet op. Voor toepassing van de omkeringsregel is onder meer vereist dat de gedupeerde in ieder geval aannemelijk heeft weten te maken dat zijn schade door de verweten (normschendende) gedraging is veroorzaakt. Daarvan is in dit geval echter geen sprake. Uit de onderzoeksrapporten waarop [X] zich beroept, blijkt immers dat de door Bukom geleverde afvalstroom niet het stilvallen van de biovergistingsinstallatie kan verklaren. Grief II faalt dan ook.
3.9
In grief III stelt [X] dat zij de afvalstroom nooit zou hebben aanvaard en ingenomen als zij had geweten dat Top Flames de werkelijke ontdoener was geweest, dat Bukom haar daarover een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven, en dat zij daarover dus heeft gedwaald. Op grond van deze dwaling doet zij een beroep op vernietiging van de overeenkomst met Bukom. Voortbouwend op grief III klaagt zij in grief IV dat de rechtbank aan die verkeerde voorstelling van zaken door Bukom het gevolg had moeten verbinden van omkering van de bewijslast. De beide grieven falen alleen al omdat [X] niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat voor Bukom duidelijk was of had moeten zijn, dat [X] – volgens haar eigen stukken een professioneel vervoerder en inzamelaar van afvalstoffen afkomstig van buiten haar eigen inrichting – zeker geen afvalstroom van Top Flames wilde aanvaarden. Bukom heeft in haar reactie op de grief betoogd dat dit standpunt van [X] voor haar nieuw is en destijds voor haar beslist niet kenbaar. Zij heeft bovendien betwist dat de identiteit van Top Flames als ontdoener werkelijk relevant was voor acceptatie door [X] . Voor acceptatie van een afvalstroom is volgens Bukom de euralcode leidend die specificeert wat de samenstelling van de aangeboden afvalstroom is. Dit betoog vindt steun in de stelling die [X] zelf in haar inleidende dagvaarding nog innam, namelijk dat de samenstelling van de afvalstroom, zoals gespecificeerd door de euralcode, voor haar essentieel is. De identiteit van de ontdoener heeft zij toen nog in het geheel niet genoemd als relevante factor. Het beroep op dwaling gaat daarom niet op, en evenmin is er grond voor omkering van de bewijslast.
3.1
In grief V klaagt [X] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld (zie 5.9 in het bestreden eindvonnis) dat zij een aantal van haar stellingen onvoldoende had onderbouwd. Het gaat daarbij om haar stellingen dat de stilstand van de biovergistingsinstallatie zich heeft voorgedaan kort na het inbrengen van de afvalstroom van Bukom, de installatie daarvoor en daarna altijd goed heeft gefunctioneerd en dat zich voor het overige in de installatie slechts vaste afvalstromen van vaste leveranciers bevonden die nooit voor problemen hebben gezorgd. [X] heeft in hoger beroep deze stellingen bovendien alsnog nader willen onderbouwen met een extract van een Excel-bestand uit haar administratie die zou aantonen wanneer zij de afvalstroom van Bukom heeft ingevoerd in haar installatie.
3.11
Ook grief V faalt. De rechtbank heeft in overweging 5.9 van het bestreden eindvonnis weliswaar geoordeeld dat de bedoelde stellingen van [X] onvoldoende onderbouwd waren, maar vooral – en belangrijker – dat die stellingen op zichzelf onvoldoende zijn om causaal verband te kunnen aannemen. Tegen dat oordeel van de rechtbank heeft [X] geen grief aangevoerd. Reeds daarom faalt grief V. Ten overvloede overweegt het hof nog dat in de eigen onderzoeksrapporten van [X] nu juist geconcludeerd wordt dat de afvalstroom van Bukom
nietde stilstand van de biovergistingsinstallatie kan verklaren. Op welk tijdstip die afvalstroom volgens het Excel-bestand is ingevoerd, is dan irrelevant voor het aantonen van causaal verband.
3.12
In grief VI klaagt [X] dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 6:99 BW. De grief faalt. Artikel 6:99 BW ziet op de situatie dat er meerdere partijen zijn waarvan vast staat dat ieder, zelfstandig, met het eigen gedrag de gehele schade veroorzaakt kan hebben, maar niet duidelijk is wie van hen nu daadwerkelijk de schade heeft veroorzaakt. Dat artikel mist hier toepassing omdat volgens de onderzoeksrapporten (zie hierboven 2.8 en 3.5) niet aannemelijk is dat de door Bukom geleverde afvalstroom zelfstandig de stilstand van de biovergistingsinstallatie veroorzaakt kan hebben.
3.13
Grief VII is hierboven (zie 3.6) reeds besproken. De grieven VIII, IX en X (in de memorie van grieven abusievelijk genummerd VI, VII en VIII) bouwen voort op de vorige grieven en falen om die reden eveneens.
3.14
Het bewijsaanbod van [X] met betrekking tot haar stelling dat
de door Bukom geleverde afvalstroom de biovergistingsinstallatie tot stilstand heeft gebracht, wordt gepasseerd omdat zij deze stelling in het licht van de door haar overgelegde onderzoeksrapporten onvoldoende heeft gemotiveerd.
[X] heeft overigens onvoldoende feiten gesteld die, indien ze bewezen worden, tot een andere beslissing kunnen leiden. Het hof passeert daarom het bewijsaanbod van [X] .
Conclusie
3.15
De grieven falen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd, de in hoger beroep gewijzigde vordering zal worden afgewezen en [X] zal worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het eindvonnis waarvan beroep;
wijst de in hoger beroep gewijzigde vordering af;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Bukom begroot op € 5.517,- aan verschotten en € 4.851,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, J.F. Aalders en J.M. van den Berg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 december 2021.