ECLI:NL:GHAMS:2021:4147
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vordering tot betaling van facturen in het kader van een aannemingsovereenkomst op basis van regie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vordering tot betaling van twee facturen is afgewezen. De vordering betreft een totaalbedrag van € 9.776,80 voor verbouwingswerkzaamheden die [appellant] in 2018 heeft uitgevoerd aan een appartement dat eigendom is van [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd, en heeft in reconventie de vordering van [geïntimeerde] gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze in hoger beroep niet in geschil zijn.
Tijdens de zitting van het hof hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellant] heeft betoogd dat hij zijn vordering voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, maar het hof oordeelt dat hij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hof stelt vast dat er geen vaste aanneemsom was afgesproken en dat de hoogte van het loon afhankelijk was van het aantal gewerkte uren. [appellant] heeft echter geen duidelijke administratie van deze uren kunnen overleggen, wat essentieel was voor zijn vordering.
Het hof concludeert dat [appellant] zijn vordering niet voldoende heeft onderbouwd en dat de kantonrechter terecht de vordering heeft afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep worden aan [appellant] opgelegd, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter voor zover in conventie gewezen. De beslissing van het hof is op 28 december 2021 openbaar uitgesproken.