ECLI:NL:GHAMS:2021:4144

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
23-002185-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel en vrijspraak van artikel 6 Wegenverkeerswet, veroordeling op basis van artikel 5 Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 23 juli 2018, waarbij een voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed, werd primair ten laste gelegd dat zij zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag door geen voorrang te verlenen aan de voetganger op een oversteekplaats. De advocaat-generaal vorderde bewezenverklaring van dit feit, terwijl de raadsman vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie en dat zij haar snelheid had verminderd tot circa 35 kilometer per uur. Echter, door de laagstaande zon werd haar zicht belemmerd, wat leidde tot een aanrijding met de voetganger. Het hof oordeelde dat het niet verlenen van voorrang niet kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam gedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt, oordeelde het hof dat de verdachte onvoldoende had geanticipeerd op de verkeerssituatie. Het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een geldboete op van € 500,00 en 10 dagen hechtenis op, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002185-20
datum uitspraak: 27 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-045769-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 23 juli 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de Volendammerweg, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken nekwervel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden op de Volendammerweg, komende uit de richting van de Purmerweg en gaande in de richting van de IJdoornlaan,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend is en/of
- terwijl de laagstaande zon het zicht op het voor verdachte gelegen wegdeel belemmerde,
verdachte is een op de Volendammerweg gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd gemarkeerd door een in haar, verdachtes richting gekeerd verkeersbord (L2 van bijlage 1 van het RVV1990), welk bord zich aan de linkerzijde (middenberm) van de betreffende rijbaan bevond en/of verdachte heeft de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet aangepast aan de omstandigheden en/of niet zodanig geregeld dat zij in staat was om voornoemd motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of
verdachte heeft een voetganger, te weten [slachtoffer], die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond om de Volendammerweg van rechts naar links over te steken, niet voor laten gaan en/of
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst, ten gevolge waarvan aan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, in elk geval zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 23 juli 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de Volendammerweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden op de Volendammerweg, komende uit de richting van de Purmerweg en gaande in de richting van de IJdoornlaan,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend is en/of
- terwijl de laagstaande zon het zicht op het voor verdachte gelegen wegdeel belemmerde,
verdachte is een op de Volendammerweg gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd gemarkeerd door een in haar, verdachtes richting gekeerd verkeersbord (L2 van bijlage 1 van het RVV1990), welk bord zich aan de linkerzijde (middenberm) van de betreffende rijbaan bevond en/of verdachte heeft de snelheid van dat door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet aangepast aan de omstandigheden en/of niet zodanig geregeld dat zij in staat was om voornoemd motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of
verdachte heeft een voetganger, te weten [slachtoffer], die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond om de Volendammerweg van rechts naar links over te steken, niet voor laten gaan en/of
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en/of aangebotst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit gevorderd aangezien de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, omdat zij geen voorrang heeft verleend aan een voetganger op een oversteekplaats, terwijl de snelheid van haar voertuig te hoog was gelet op de verkeersomstandigheden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van enige schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, gaat het hof uit van navolgende feiten en omstandigheden.
Op 23 juli 2018 vond omstreeks 08.15 uur een verkeersongeval plaats op de Volendammerweg te Amsterdam. De verdachte reed met een door haar bestuurde personenauto over de Purmerweg in de richting van de Volendammerweg. Zij was goed bekend met de verkeerssituatie ter plaatse. Voordat zij de bocht naar de Volendammerweg nam heeft zij de snelheid van haar auto verminderd tot circa 35 kilometer per uur. Op het moment dat de verdachte in de bocht reed, heeft zij haar zonneklep naar beneden gedaan, omdat haar zicht door de laagstaande zon werd belemmerd. Toen zij vervolgens de bocht door was en verder reed in de richting van de Volendammerweg, scheen de zon dusdanig in haar gezichtsveld dat zij een kort moment verblind werd. Direct na de bocht naar de Volendammerweg is een voetgangersoversteekplaats. Door de laagstaande zon waren op een deel van die voetgangersoversteekplaats schaduwplekken, waardoor de oversteekplaats niet geheel goed zichtbaar was. Op de voetgangersoversteekplaats bevond zich een voetganger, [slachtoffer], die vanuit de verdachte gezien van rechts naar links de Volendammerweg overstak. Op het moment dat de verdachte [slachtoffer] zag heeft zij haar voertuig geremd, maar daarmee heeft zij een aanrijding niet kunnen voorkomen. [slachtoffer] heeft als gevolg van de aanrijding onder meer een gebroken nekwervel opgelopen.
Oordeel van het hof
De verkeersfout die de verdachte heeft gemaakt is dat zij de op een voetgangersoversteekplaats bevindende [slachtoffer] geen voorrang heeft verleend en als gevolg daarvan haar heeft aangereden. Deze verkeersfout, hoewel deze zeer ernstige gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer], is niet van dien aard dat sprake is van schuld aan een verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. Het enkel niet voorrang verlenen is niet aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam gedrag.
Gelet op het vorenstaande acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte tevens moet worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake is van gevaarscheppend gedrag als bedoeld in artikel 5 WVW.
Uitgaande van voormelde feiten en omstandigheden overweegt het hof als volgt.
De verdachte kan worden verweten dat zij bij nadering van de voetgangersoversteekplaats, haar snelheid onvoldoende heeft aangepast waardoor zij [slachtoffer] heeft aangereden. Door de laagstaande zon en de schaduwplekken was het zicht op de oversteekplaats vanuit de positie van de verdachte slecht. Door met een snelheid van 35 kilometer per uur een voetgangersoversteekplaats te naderen, heeft zij onvoldoende adequaat geanticipeerd op voornoemde omstandigheden. Zij had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat zich een voetganger op de oversteekplaats zou bevinden en dus haar snelheid zodanig moeten aanpassen dat zij haar voertuig tijdig tot stilstand had kunnen brengen. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft de verdachte zich zodanig gevaarzettend gedragen dat een reële kans op een ongeval is ontstaan, welk ongeval zich in de vorm van een zeer ernstige aanrijding ook daadwerkelijk heeft voorgedaan.
Hieruit volgt dat het verweer van de raadsman wordt verworpen en het hof van oordeel is dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 juli 2018 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de Volendammerweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
de verdachte heeft gereden op de Volendammerweg, komende uit de richting van de Purmerweg en gaande in de richting van de IJdoornlaan,
  • terwijl de verdachte ter plaatse zeer bekend is; en
  • terwijl de laagstaande zon het zicht op het voor de verdachte gelegen wegdeel belemmerde,
de verdachte is een op de Volendammerweg gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, welke voetgangersoversteekplaats werd gemarkeerd door een in haar, verdachtes richting gekeerd verkeersbord (L2 van bijlage 1 van het RVV1990), welk bord zich aan de linkerzijde (middenberm) van de betreffende rijbaan bevond; en
de verdachte heeft de snelheid van dat door haar bestuurde motorrijtuig niet aangepast aan de omstandigheden en niet zodanig geregeld dat zij in staat was om voornoemd motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was; en
de verdachte heeft een voetganger, te weten [slachtoffer], die zich op die voetgangersoversteekplaats bevond om de Volendammerweg van rechts naar links over te steken, niet voor laten gaan; en
de verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en in het verlengde daarvan verzocht geen straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een personenauto onvoorzichtig gereden, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding is veroorzaakt waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Blijkens de slachtofferverklaring in eerste aanleg, heeft het ongeval diepe sporen achtergelaten in het leven van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 december 2021 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Omdat het hof, anders dan de rechtbank in eerste aanleg en de advocaat-generaal, niet tot een bewezenverklaring komt van het onder primair ten laste gelegde, is een lagere straf op zijn plaats dan is gevorderd. Daarbij heeft het hof ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen voor
first offendersworden opgelegd. Het hof realiseert zich dat de op te leggen straf in geen enkele verhouding staat tot de ernst van de gevolgen voor het slachtoffer.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder subsidiair bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. S.M.M. Bordenga en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
27 december 2021.