In deze zaak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de weigering van de Heffingsambtenaar om een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 af te geven. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de WOZ-beschikking en heeft de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk en weigerde een dwangsom toe te kennen. Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar, in lijn met een arrest van de Hoge Raad, van oordeel is dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde WOZ-beschikking. Tevens is vastgesteld dat de Heffingsambtenaar een dwangsom van € 1.260 verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, alsook het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is op 9 november 2021 gedaan en is openbaar uitgesproken.