ECLI:NL:GHAMS:2021:4112

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
BKDH-21/00669, BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-beschikking en dwangsom met betrekking tot erfpacht

In deze zaak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot de weigering van de Heffingsambtenaar om een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 af te geven. De rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de WOZ-beschikking en heeft de Heffingsambtenaar in gebreke gesteld. De Heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk en weigerde een dwangsom toe te kennen. Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar, in lijn met een arrest van de Hoge Raad, van oordeel is dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde WOZ-beschikking. Tevens is vastgesteld dat de Heffingsambtenaar een dwangsom van € 1.260 verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, alsook het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is op 9 november 2021 gedaan en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-21/00669, BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675

Uitspraak van 9 november 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 10 september 2019, nummer AMS 18/6331, van 3 oktober 2019, nummer AMS 18/1938 en van 16 oktober 2019, nummer AMS 19/358.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 (de WOZ-beschikking).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft geweigerd de WOZ-beschikking af te geven.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de weigering bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar vervolgens in gebreke gesteld.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard (de uitspraak op bezwaar) en geweigerd een dwangsom toe te kennen (de dwangsombeschikking).
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen de weigering een WOZ-beschikking af te geven (nummer AMS 19/358 / BKDH-21/00675), tegen de weigering in verband hiermee een dwangsom toe te kennen (nummer AMS 18/6331 / BKDH-21/00669) en tegen de fictieve weigering om uitspraak te doen voor het jaar 2015 en de hiermee verband houdende weigering een dwangsom toe te kennen (nummer AMS 18/1938 / BKDH-21/00671). Van belanghebbende is € 139 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 384 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend. Belanghebbende heeft op 18 september 2021 nadere stukken ingediend.
1.7.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 28 september 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] . De woning staat op grond die eigendom is van de gemeente Amsterdam.
2.2.
Op 7 februari 2018 heeft [A] , medewerker van de Dienst Belastingen Amsterdam, per e-mail het volgende aan de gemachtigde bericht:
“Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat voor onderstaande biljetnummers waarvoor u ingebrekestellingen heeft verstuurd de dwangsom stopt met lopen met ingang van vandaag en niet verder oploopt. Dit in verband met ’t aanleveren van nadere stukken door de heer [B] en de heer [C] .
Graag uw bevestiging van deze afspraak.”
2.3.
De gemachtigde heeft per e-mail van 7 februari 2018 het volgende bevestigd:
“Dank voor uw bericht. Akkoord. Besproken is ook dat binnen een redelijke termijn nadat e.e.a. duidelijk is, gemotiveerd uitspraak wordt gedaan.”

Beoordeling van het hoger beroep

3.1.
Ter zitting is vastgesteld dat de Heffingsambtenaar gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:596, BNB 2020/87, van oordeel is dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde WOZ-beschikking, en daarnaast dat partijen eensgezind van oordeel zijn dat de Heffingsambtenaar wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar een dwangsom van € 1.260 is verschuldigd. Het Hof ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen.
3.2.
Over de afwijzing van het verzoek om een dwangsom voor het niet tijdig afgeven van de WOZ-beschikking oordeelt het Hof als volgt. Uit de onder 2.2. en 2.3. geciteerde emails is slechts af te leiden dat partijen hebben afgesproken dat de dwangsom zou stoppen met lopen en dat de door belanghebbende ingeschakelde deskundigen, de heren [C] en [B] , nadere stukken zouden indienen. De Heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting bij het Hof onweersproken verklaard dat de erfpachtcorrecties na de indiening van deze stukken tijdens een hoorzitting in juni 2018 zijn besproken, in aanwezigheid van onder anderen de twee deskundigen. Niet is gebleken dat de Heffingsambtenaar de summier geformuleerde voorwaarden van de afspraak heeft geschonden. Partijen waren dan ook aan deze afspraak gebonden, zodat de ingebrekestelling was gestuit (“on hold” gezet). De aan de Heffingsambtenaar toekomende termijn om de WOZ-beschikking af te geven was niet verstreken, zodat belanghebbende voor deze fase geen recht heeft op een dwangsom.
3.3.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

4.1.
Er zijn termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase inzake BKDH-21/00671 en BKDH-21/00675. Daarbij merkt het Hof deze zaken aan als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De factor wegens samenhang bedraagt derhalve 1. Op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, worden de proceskosten vastgesteld op € 2.401 (bezwaar: 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 265 en wegingsfactor 1; beroep: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).
4.2.
Voorts dient de Heffingsambtenaar het door belanghebbende voor de behandeling van de onder 4.1. genoemde zaaknummers in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349 te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank van 10 september 2019;
  • vernietigt de uitspraken van de Rechtbank van 3 oktober 2019 en 16 oktober 2019;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de weigering een WOZ-beschikking af te geven;
  • vernietigt de dwangsombeschikking die is afgegeven inzake de fictieve weigering tijdig uitspraak op bezwaar te doen
  • draagt de Heffingsambtenaar op aan belanghebbende een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 te geven;
  • stelt vast dat de Heffingsambtenaar, als gevolg van het niet tijdig beslissen op belanghebbendes bezwaar, een dwangsom heeft verbeurd van € 1.260;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 2.401;
  • gelast de Heffingsambtenaar het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 349 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, P.J.J. Vonk en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.