ECLI:NL:GHAMS:2021:4042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
200.265.709/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebreken en huurverlaging met betrekking tot woonruimte

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een huurder, aangeduid als [appellant], en de verhuurder, Stichting Parteon. De huurder had een verzoek ingediend bij de huurcommissie voor huurverlaging vanwege de aanwezigheid van gebreken in de woning. De huurcommissie heeft de huurverlaging toegewezen, maar de huurder was het niet eens met de ingangsdatum van deze verlaging en heeft de kantonrechter ingeschakeld. De kantonrechter oordeelde dat er geen gebreken aanwezig waren en wees de vorderingen van de huurder af. De huurder ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de klachten over de huurverlaging onder het appelverbod vallen. Het hof moest zich vervolgens buigen over de vraag of het gebonden was aan het oordeel van de kantonrechter over de gebreken in de woning bij de beoordeling van andere vorderingen, zoals schadevergoeding en het aanbieden van een andere woning.

Het hof concludeerde dat, hoewel het niet meer mogelijk was om te debatteren over de gebreken die aanleiding gaven voor de huurverlaging, de vraag of er gebreken waren die grond gaven voor andere vorderingen nog openstond. Het hof oordeelde dat de verhuurder niet toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen en ook niet onrechtmatig had gehandeld. De vorderingen van de huurder werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. De huurder werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.265.709/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7211303 / CV EXPL 18-4395
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 december 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
eiser in het incident op grond van artikel 223 Rv;
advocaat: mr. G.J. Knotter te Utrecht,
tegen
STICHTING PARTEON,
gevestigd te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
geïntimeerde,
verweerder in het incident op grond van artikel 223 Rv;
advocaat: mr. J. Groenewoud te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna weer [appellant] en Parteon genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 16 maart 2021 een tweede tussenarrest gewezen.
Bij dat arrest heeft het hof in het incident op grond van artikel 223 Rv de vordering van [appellant] afgewezen en de kosten gereserveerd en in de hoofdzaak partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten.
[appellant] en Parteon hebben achtereenvolgens een akte ingediend.
Vervolgens is weer arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke betekenis bij de beoordeling van de nog resterende vorderingen toekomt aan het oordeel van de kantonrechter dat een gebrek niet is komen vast te staan, welk oordeel onderdeel uitmaakt van het niet-appellabele gedeelte van het bestreden vonnis.
2.2
In zijn akte na het tweede tussenarrest heeft [appellant] betoogd, zo begrijpt het hof, dat de huurcommissie slechts een oordeel heeft gegeven over de redelijkheid van de gevorderde huurverlaging en dat het hof daarom bij de beoordeling van de niet tot huurverlaging strekkende resterende vorderingen van [appellant] niet is gebonden aan het in hoger beroep door [appellant] bestreden oordeel van de kantonrechter dat het gehuurde geen gebrek heeft.
2.3
In haar antwoordakte heeft Parteon zich op het standpunt gesteld dat ook de overige vorderingen van [appellant] afketsen op het oordeel van de kantonrechter dat de aanwezigheid van een gebrek niet is komen vast te staan, omdat dat oordeel deel uitmaakt van het niet appellabele deel van het bestreden vonnis. Als er geen gebrek is, is er ook geen recht op nakoming en schadevergoeding, aldus Parteon.
2.4
Het hof deelt in deze het standpunt van [appellant] . Weliswaar kan in dit hoger beroep niet meer worden gedebatteerd over de vraag of aan het gehuurde gebreken kleven die grond geven voor verlaging van de huurprijs wegens gederfd huurgenot, ook niet als die vordering niet op artikel 7:207 BW maar op 7:208 BW of artikel 6:162 BW wordt gebaseerd, maar dat laat onverlet dat de vraag of er gebreken zijn die grond geven voor een andere vordering uit wanprestatie of een vordering tot nakoming, nog open ligt. Een andere uitleg zou feitelijk de mogelijkheid van hoger beroep tegen de beslissingen van de kantonrechter op de resterende vorderingen illusoir maken, zonder dat daarvoor een voldoende rechtvaardiging bestaat. De huurcommissie is immers slechts om een beslissing gevraagd over de gewenste huurverlaging, niet over het bestaan van een gebrek in het algemeen. Dit betekent dat het hof bij de beoordeling van de resterende vorderingen (verklaring voor recht dat Parteon toerekenbaar tekort is geschoten of onrechtmatig heeft gehandeld, schadevergoeding op te maken bij staat en toekenning van tijdelijke vervangende woonruimte) zelfstandig kan beoordelen of het gehuurde gebreken heeft die grond geven voor toewijzing daarvan.
2.5
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat, nu de oorzaak van de stankoverlast niet is komen vast te staan, [appellant] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat het gehuurde een gebrek heeft in de vorm van stankoverlast die niet aan hem is toe te rekenen.
2.6
In de memorie van grieven heeft [appellant] betoogd dat en waarom dat oordeel onjuist is. Hij heeft zich daarbij beroepen op rapporten en uitlatingen van onder meer Lekrecherche, Gasservice Holland en Strooming. In zijn akte van eisvermeerdering heeft [appellant] het door hem gestelde gebrek als volgt nader omschreven.
Bij de vervanging van de VR-ketel van de centrale verwarming door een HR-ketel in 2007 is het bestaande rookgaskanaal ongewijzigd gehandhaafd. Hierdoor komen de rookgassen onder druk in het kanaal terecht. Zij kunnen daaruit weglekken waar het kanaal lek is, bijvoorbeeld door corrosie, en vervolgens in de bouwkundige schacht terecht komen. In de schacht bevinden zich gaten. Door afzuiging in de woning ontstaat daar onderdruk, waardoor de ontsnapte gassen de woning worden ingezogen. Het rookgasafvoerkanaal stamt uit 1993 en heeft een levensduur van slechts 15 jaar. Het had dus al lang moeten worden vervangen. Ook is de rookgasafvoer aan de onderzijde niet afgesloten en niet volgens de voorschriften gebeugeld en ontbreekt daarin een rookgasterugslagklep.
Daarnaast sluit het ventilatiekanaal bij het dak niet goed aan, waardoor afgezogen luchten in de bouwkundige schacht terecht kunnen komen. Door de onderdruk in de woning stromen die luchten dan de woning in, wat de oorzaak kan zijn van de kook- en rioolluchten die [appellant] in zijn woning ruikt.
2.7
Hetgeen [appellant] in de memorie van grieven en de akte eisvermeerdering heeft aangevoerd over de in zijn ogen gebrekkige cv-installatie, kan geen verklaring bieden voor de door hem ervaren geurklachten (rioollucht). Die stellingen betreffen dus in wezen een ander gebrek. Het staat hem echter vrij om, zoals hij heeft gedaan, in hoger beroep in de memorie van grieven nieuwe feiten aan zijn vorderingen ten grondslag te leggen.
2.8
Vast staat dat zich tot 19 mei 2020 in de bouwkundige schacht een aantal gaten bevonden, die waren aangebracht bij een onderzoek in 2018, waarna [appellant] , naar hij stelt als gevolg van miscommunicatie, geen werklieden meer toeliet. Die gaten zijn inmiddels gedicht. De aanwezigheid van die gaten in de jaren 2018 – 2020 is niet als gebrek aan Parteon toe te rekenen, omdat [appellant] het herstel van die gaten op een eerder tijdstip onmogelijk heeft gemaakt. De aanwezigheid van die gaten kan overigens ook niet de oorzaak zijn geweest van de door [appellant] , naar hij stelt, sinds 2013 ondervonden geurhinder, omdat die gaten er toen nog niet waren.
2.9
Dat [appellant] tussen 17 oktober 2013, toen Parteon naar aanleiding van een klacht van [appellant] over stank een reparatie heeft uitgevoerd, en eind 2016 tevergeefs bij Parteon over stank heeft geklaagd, is door hem niet voldoende onderbouwd. Uit de door Parteon geproduceerde en door [appellant] in het geding gebrachte stukken blijkt wel dat Parteon vanaf eind 2016 meerdere interventies heeft gepleegd. Op 27 oktober 2016 heeft een monteur aanvankelijk geen en na enige tijd een lichte stank ten hoogte van het washok opgemerkt, waarna hij op het dak heeft waargenomen dat de slang van de mechanische ventilatie los lag en dat de lucht van de ontluchting van het riool door de wind werd terug gestuwd in het ventilatiekanaal. Naar aanleiding van deze bevindingen zijn, zo blijkt uit een opdracht van 1 december 2017 aan KBK, reparatiewerkzaamheden uitgevoerd, maar die hebben de stankklachten volgens [appellant] niet weggenomen. Vanwege de aanhoudende klachten van [appellant] heeft in de daarop volgende periode een groot aantal onderzoeken plaatsgehad. Alleen al het bedrijf KBK heeft, zoals [appellant] in de inleidende dagvaarding aanvoert, in 2017 en 2018 minstens tien maal onderzoekswerkzaamheden in/rond de woning uitgevoerd. Er zijn ook enkele reparaties uitgevoerd, maar een definitieve oplossing van het door [appellant] ervaren stankprobleem werd niet gevonden. Een rookproef op 28 augustus 2018 toonde aan dat het riool 100% dicht was, maar dat in de rookgasafvoer rook terugkwam, zodat die nader moest worden onderzocht. De uitvoering van dit op 12 oktober 2018 geplande vervolgonderzoek heeft [appellant] tegengewerkt. Na het vonnis van de kantonrechter is dat onderzoek op 19 mei 2020 alsnog uitgevoerd. Zoals in het tussenarrest van 16 maart 2021 al is weergegeven is KBK tot de conclusie gekomen dat het kanaal van de mechanische ventilatie geen noemenswaardige gebreken had omdat de kleine geconstateerde aansluitgebreken niet tot problemen leidden zolang de koof gesloten bleef (wat inmiddels weer het geval was). Volgens KBK voldeed het rookgaskanaal aan de daarvoor geldende regels en was ook dat niet gebrekkig. KBK heeft desondanks Parteon geadviseerd de rookgaskanalen vervroegd te vervangen om te voldoen aan de nieuwe, strengere, regelgeving die sinds 2017 op dit punt geldt. Parteon heeft dit advies overgenomen en besloten tot vervanging van de rookgaskanalen in 2021.
2.1
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van KBK, die ook in overeenstemming zijn met de bevindingen van de door [appellant] ingeschakelde bedrijven Gasservice Nederland en Lekrecherche Nederland. Ook die partijen zien kennelijk geen gebreken die op korte termijn tot reparatie of vervanging moeten leiden, maar adviseren het starten van een renovatietraject.
2.11
Bij de vele onderzoeken die in de loop der jaren zijn uitgevoerd zijn dus nooit noemenswaardige gebreken aan de riolering, het ventilatiekanaal of de rookgasafvoer aan het licht gekomen, laat staan gebreken die (bij een gesloten schacht, wat meestentijds de situatie is geweest) een verklaring kunnen bieden voor de door [appellant] ondervonden stankoverlast. Dat die overlast objectief zo ernstig was als [appellant] heeft gesteld, is evenmin komen vast te staan. In de woning
zelfis door derden nooit meer geroken dan een lichte rioollucht in de kast waarin de bouwkundige schacht zich bevindt, ook niet door de buren van [appellant] van wie hij schriftelijke verklaringen heeft overgelegd. Het aanbod van [appellant] om deze als getuigen voor te brengen wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
2.12
In een in opdracht van [appellant] door Strooming opgemaakt onderzoekrapport is het binnenklimaat van de woning als goed aangemerkt, wat betekent dat zich daarin geen schadelijke gassen ophopen. De door zowel Gasservice Nederland als Strooming opgemerkte trek/tocht vanuit (de overdruk in) de bouwkundige schacht naar (de onderdruk in) de woning zal, naar mag worden aangenomen, zijn verergerd door het feit dat [appellant] , zoals KBK in haar laatste onderzoeksverslag heeft opgemerkt, de openingen waardoor natuurlijke ventilatie (in dit geval: luchttoevoer) kan plaatsvinden, heeft afgeplakt en de roosters gesloten houdt.
2.13
Al met al moet het hof tot de conclusie komen dat Parteon voldoende heeft gedaan om het door [appellant] ondervonden ongemak weg te nemen. Vervanging van het totale afvoerstelsel van de woning van [appellant] en van die daarboven en -beneden, zoals kennelijk in 2021 heeft plaatsgevonden, was niet van Parteon te vergen gelet op de aard van de klachten en de eigen rol van [appellant] daarbij. Parteon is door op te treden zoals zij heeft gedaan dan ook niet toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, noch heeft zij jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht is door de kantonrechter dus terecht afgewezen. Voor de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding bestaat evenmin grond. Ook op verhuizing naar een andere woning, al dan niet tijdelijk, kan [appellant] gelet op het voorgaande geen aanspraak maken.
2.14
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief die van het incident op grond van artikel 223 Rv.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, voor zover het betreft de hoofdzaak en het incident op grond van artikel 223 Rv, tot op heden aan de zijde van Parteon begroot op € aan verschotten en € voor salaris en op € 157,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021.