ECLI:NL:GHAMS:2021:4010
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de toewijsbaarheid van een vordering in het kader van een aannemingsovereenkomst
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], een aannemer, tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in een eerder vonnis geoordeeld dat de overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerden] niet toewijsbaar was, omdat er geen duidelijke prijs was overeengekomen. [appellant] had een offerte uitgebracht voor een verbouwing, maar de prijs was niet definitief vastgesteld. [geïntimeerden] hebben de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en [appellant] aansprakelijk gesteld voor schade. In hoger beroep heeft [appellant] geconcludeerd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en zijn vorderingen zal toewijzen, terwijl [geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.
De rechtbank had vastgesteld dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de prijs en dat de overeenkomst als een regieovereenkomst moest worden beschouwd, waarbij de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd is. [appellant] heeft echter niet kunnen aantonen dat er daadwerkelijk een regieovereenkomst was, en de offertes gaven aan dat er sprake was van een vaste prijs. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht en dat de vorderingen in conventie niet toewijsbaar zijn. Het hof heeft het bestreden vonnis in conventie bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.