ECLI:NL:GHAMS:2021:3977

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.299.631/01OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderzoek naar beleid en gang van zaken binnen familiebedrijf en vennootschappen

In deze zaak heeft verzoeker [A] de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam verzocht om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen HS en HHLS, waar hij minderheidsaandeelhouder van is. Het verzoek is ingediend op 9 september 2021, met als doel onmiddellijke voorzieningen te treffen, waaronder de benoeming van tijdelijke bestuurders en de overdracht van aandelen aan een beheerder. De vennootschappen hebben op hun beurt verweer gevoerd en het verzoek afgewezen. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2021, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de onderlinge verhoudingen tussen de aandeelhouders verstoord zijn, maar dat de informatievoorziening door het bestuur van de vennootschappen aan [A] voldoende is geweest. De Ondernemingskamer oordeelt dat er geen gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de vennootschappen. Het verzoek van [A] wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.299.631/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 21 december 2021
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. M.A. Kerkdijk, kantoorhoudende te Zwolle,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B B.V.],
gevestigd te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C B.V.],
VERWEERSTERS,
advocaten:
mrs. B. Verkerk en J.R. Everhardus, beiden kantoorhoudende te Rotterdam,
e n t e g e n

1.[D] ,

wonende te [....] ,
2.
[E],
wonende te [....] ,
3.
[F],
wonende te [....] ,

4.[G] ,

wonende te [....] ,
5.
[H],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN.
In het vervolg zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker als [A] ;
  • verweerster sub 1 als HS;
  • verweerster sub 2 als HHLS;
  • verweersters sub 1 en sub 2 gezamenlijk als de vennootschappen;
  • belanghebbende sub 1 als [D] ;
  • belanghebbende sub 2 als [E] ;
  • belanghebbende sub 3 als [F] ;
  • belanghebbende sub 4 als [G] ;
  • belanghebbende sub 5 als [H] ;
  • belanghebbende sub 1 t/m 5 als [D] c.s.
1.
Het verloop van het geding
1.1
[A] heeft bij verzoekschrift van 9 september 2021 de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen over de periode vanaf 1 januari 2019;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. een tijdelijk bestuurder van HS te benoemen met een doorslaggevende stem;
b. een tijdelijk bestuurder van HHLS te benoemen met een doorslaggevende stem;
c. de aandelen in HS – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders – ten titel van beheer over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
d. de aandelen in HHLS – met uitzondering van één aandeel van ieder van de aandeelhouders - ten titel van beheer over te dragen aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder;
e. of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht.
1.2
De vennootschappen hebben de Ondernemingskamer bij verweerschrift van 23 september 2021 verzocht het verzoek van [A] af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van de procedure.
1.3
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 14 oktober 2021. De advocaten hebben toen de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen en onder overlegging van van tevoren toegestuurde nadere producties. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Partijen hebben de Ondernemingskamer vervolgens verzocht de zaak enige tijd aan te houden om in de gelegenheid te worden gesteld een minnelijke regeling te beproeven. Op 28 oktober 2021 hebben zij de Ondernemingskamer bericht hierin niet te zijn geslaagd en alsnog een beschikking verzocht.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over het [familiebedrijf J] , dat zich bezig houdt met strategisch en financieel management van schepen en participeert in diverse scheeps-CV’s. De broers [A] , [D] en [E] waren – totdat [A] in 2018 uit het bedrijf stapte – allen, als vijfde generatie, werkzaam binnen het familiebedrijf dat sinds 1882 bestaat. In 2019 heeft [A] zijn aandelen aangeboden aan de overige aandeelhouders, maar de broers hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs van de aandelen. [A] is op dit moment nog steeds minderheidsaandeelhouder van de vennootschappen.
2.2
De scheeps-CV’s waarin HS indirect als beherend vennoot participeert zijn onder andere gefinancierd door een lening van de Rabobank waarvoor HS hoofdelijk aansprakelijk is. Nadat de Rabobank begon aan te dringen op afbouw van de financiering is begin 2021 een afwikkelingsplan opgesteld door HS. Dit afwikkelingsplan heeft kort gezegd beëindiging van de activiteiten van HS tot gevolg. De schepen zullen worden verkocht en de dochtervennootschap van HS die de noodzakelijke veiligheidscertificaten houdt en de kleindochtervennootschap die werkgever van het personeel is zullen uit de structuur van HS worden gehaald en over worden gedragen aan de volgende generatie.
2.3
[A] stelt zich op het standpunt dat de onderlinge verhoudingen zijn verstoord, de informatievoorziening jegens hem (ernstig) gebrekkig is, dat met de door het bestuur van de vennootschappen ingezette koers gericht op beëindiging van de activiteiten besluiten worden genomen die niet in het belang zijn van [A] en/of de vennootschappen en dat bovendien sprake is van tegenstrijdige belangen.
Structuur
2.4
HS is in 1988 als gevolg van een doorstart na faillissement opgericht en houdt zich bezig met het strategisch en financieel management van schepen; zij is tevens eigenaar van het kantoorpand van de vennootschappen in Heerenveen. De broers, [D] , [E] en [A] houden ieder 1/3 van de aandelen in HS. [D] en [E] vormen het bestuur van HS en zijn als bestuurders gezamenlijk bevoegd HS te vertegenwoordigen.
2.5
HS houdt alle aandelen in de volgende vennootschappen:
  • [I B.V.] (hierna: HSM). HSM verzorgt het technisch management van de schepen en is houder van het zogenaamde
  • [J B.V.] (hierna: HSO). HSO participeert in verschillende scheeps-CV’s en is enig aandeelhouder van de beherende vennoten in die scheeps-CV’s, te weten:
1) Scheepvaartonderneming [K B.V.]
2) Scheepvaartonderneming [L B.V.]
3) Scheepvaartonderneming [M B.V.]
4) Scheepvaartonderneming [N B.V.]
5) Scheepvaartonderneming [O B.V.]
6) Scheepvaartonderneming [P B.V.] .
De scheeps-BV’s zijn juridisch eigenaar van de schepen; de economische eigendom berust bij de CV’s. [D] is steeds enig bestuurder van die beherend vennoten en is tevens enig bestuurder van HSO. Alleen de participatie in Scheepvaartonderneming [Q C.V.] betreft een meerderheidsbelang; en
- [R B.V.] (hierna: HSB). HSB is onder andere actief als makelaar in aan- en verkoop van schepen en bevrachting. [D] is enig bestuurder van HSB.
2.6
HHLS is op 24 augustus 2010 opgericht. HHLS houdt zich eveneens bezig met scheepsmanagement via diverse scheeps-CV’s en is enig aandeelhouder van de beherend vennoten in deze scheeps-CV’s, zijnde:
1) Scheepvaartonderneming [S B.V.]
2) Scheepvaartonderneming [T. B.V.]
3) Scheepvaartonderneming [U B.V.]
Aanvankelijk hielden [A] , [D] en [E] ieder 1/3 van de aandelen in HHLS. Op 1 januari 2017 zijn [F] , [G] en [H] , de zonen van [D] , als aandeelhouders toegetreden en sindsdien houdt ieder 1/6 van de aandelen in HHLS. [A] heeft met deze toetreding ingestemd. [D] is enig bestuurder van HHLS. Van de drie schepen die via HHLS werden geëxploiteerd zijn er inmiddels twee verkocht aan niet-gelieerde kopers. Vooralsnog is het de bedoeling om ook het laatste schip in de komende drie jaar te verkopen. De vennoten van de betreffende scheeps-CV hebben daar in april 2020 mee ingestemd.
2.7
Onderstaand schematische weergaven:
2.8
In 2000 is door de vader van [D] , [E] en [A] Scheepvaartonderneming Wota B.V. (hierna: Wota) opgericht. In 2008 waren [D] , [E] en [A] ieder voor 1/3 aandeelhouder. [A] is in mei 2020 uitgetreden als aandeelhouder en thans worden de aandelen gelijkelijk gehouden door [D] , [E] , [G] , [F] en [H] .
Onderlinge verhoudingen
2.9
Tot 2018 waren zowel [A] , [D] als [E] werkzaam binnen het familiebedrijf. In de periode 1997-2014 was [A] bestuurder van HSM. In 2014 is hij geschorst en heeft hij na een mediationtraject een andere positie gekregen binnen het bedrijf (superintendent). In september 2018 heeft [A] ontslag genomen en is in dienst getreden bij Holland America Line. Na zijn ontslag bleef [A] aandeelhouder in HS, HHLS en Wota.
2.1
In juni 2019 heeft [A] zijn aandelen in HS, HHLS en Wota aan de overige aandeelhouders aangeboden. De overige aandeelhouders hebben in reactie daarop laten weten de aandelen te willen overnemen. In de periode daarna is getracht overeenstemming te bereiken over de waardering van de aandelen. [A] heeft zich in dat verband laten bijstaan door [X] van Jekawe Financieel Management & Accountancy. De overige aandeelhouders hebben zich laten bijstaan door Deloitte, tevens controlerend accountant van HS, HHLS, HSO, HSM, HSB en de scheeps-CV’s. Er is uiteindelijk geen overeenstemming bereikt waardoor het niet tot een verkoop van de aandelen door [A] is gekomen. Met name de waardering van de aandelen van HS bleek problematisch.
2.11
Begin 2020 zijn de gesprekken over mogelijke verkoop van de aandelen van [A] alsnog voortgezet. Toen is met betrekking tot de aandelen in Wota wel overeenstemming over de prijs bereikt en zijn de aandelen Wota verkocht en geleverd in mei 2020. Ook over de prijs van de aandelen in HHLS werd overeenstemming bereikt, maar inkoop daarvan is destijds niet doorgegaan ten gevolge van de uitkeringstest van artikel 2:207 lid 2 BW; inmiddels zou dat niet langer een belemmering zijn. Over de prijs van de aandelen HS bleven partijen van mening verschillen.
Financiering
2.12
De diverse scheeps-CV’s waarin HSO en HHLS participeren exploiteren containerschepen, die vooral op de Noord- en Oostzee varen. De schepen worden geheel toegerust verhuurd (
time-charter), dat wil zeggen inclusief bemanning, volledig onderhouden en voorzien van (veiligheids-)certificaten om te mogen varen. Hiervoor zorgen HSM en HSC. Huurders/charteraars van de schepen betalen daarvoor een vergoeding. Dit wordt nu gedaan voor de zes schepen binnen de structuur van HS, de drie schepen binnen de structuur van HHLS en één schip (MS Fenja) dat voorheen ook in de structuur van HS zat.
2.13
De exploitatie van de scheeps-CV’s waarin HSO participeert is met eigen en vreemd vermogen gefinancierd. Het eigen vermogen betreft het geld dat van de diverse vennoten is aangetrokken. Het vreemd vermogen betreft financiering verstrekt door de Rabobank. Tot zekerheid van de terugbetaling van de financiering heeft de Rabobank een hypotheekrecht op de schepen van deze scheeps-CV’s. Voor de door de Rabobank verstrekte financiering aan de scheeps-CV’s die onder HSO vallen zijn HS, HSO, HSM en HSB hoofdelijk aansprakelijk tegenover de Rabobank.
2.14
Nadat de kredietcrisis in 2008 was uitgebroken en de exploitatie in de scheeps-CV’s onder HSO verlieslatend was geworden, werden de scheeps-CV’s, HS, HSO, HSM en HSB door de Rabobank onder bijzonder beheer gebracht.
2.15
In 2020 was de schuld van HS aan de Rabobank opgelopen tot circa € 28,5 miljoen. Vanaf het vierde kwartaal van 2020 begon de Rabobank sterk aan te dringen op afbouw van haar financiële positie. De financiering van de scheeps-CV’s is vervolgens van de afdeling bijzonder beheer verplaatst naar de afdeling ‘afwikkeling’.
2.16
Aanvankelijk eiste de Rabobank spoedige verkoop van alle zes de schepen in de structuur van HS. Met name de verkoop van het schip MS Fenja was voor de Rabobank urgent, omdat aan de betreffende CV een hypothecaire lening van € 12.450.000 was verstrekt, terwijl de waarde van het schip ongeveer € 10 miljoen lager lag. Dit schip is in december 2020 verkocht. Begin 2021 bedroeg de schuld aan de Rabobank nog bijna € 16 miljoen. Om parate executie van de schepen te voorkomen en een zo hoog mogelijke opbrengst te genereren voor alle stakeholders heeft het bestuur van HS een “Plan tot afwikkeling hypothecaire leningen” (hierna: het Afwikkelplan) opgesteld en eind januari 2021 aan de Rabobank voorgelegd. Begin februari 2021 heeft [A] daar een afschrift van gekregen.
2.17
Het Afwikkelplan bevat onder andere de volgende voorstellen:
  • een gefaseerde verkoop van de schepen. Vóór eind 2023 worden er drie schepen verkocht en vóór eind 2025 worden de overige drie schepen verkocht;
  • verkoop van het kantoorpand van HS; en
  • de aandelen in het kapitaal van HSM en haar dochter HSC worden uit de structuur van HS gehaald en overdragen aan de volgende generatie ( [G] , [F] en [H] ).
2.18
Op 8 juli 2021 is de Rabobank akkoord gegaan met het plan met betrekking tot de gefaseerde verkoop van de schepen en met de uitgangspunten omtrent een overdracht van de aandelen HSM, onder de voorwaarde dat de uitkeerbare reserves per 30 juni 2021 aan HS zouden worden uitgekeerd. De overige participanten in de scheeps-CV’s hebben het Afwikkelplan eveneens goedgekeurd. Het voorstel om de aandelen in HSM en HSC uit de structuur van HS te halen en over te dragen is vervolgens aan de algemene vergadering van HS voorgelegd en tijdens de algemene vergadering van HS van 22 september 2021 aangenomen, waarbij de gemachtigde van [A] zich heeft onthouden van stemming.

3.De gronden van de beslissing

3.1
[A] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de vennootschappen en dat de toestand van de vennootschappen het nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft [A] – samengevat – het volgende naar voren gebracht:
De informatievoorziening vanuit HS en HHLS jegens [A] is (ernstig) gebrekkig. Zo is in verband met het aanbod van [A] tot overdracht van de door hem gehouden aandelen diverse informatie opgevraagd om tot een goede waardebepaling van de aandelen te kunnen komen. Gevraagde informatie is niet ontvangen en vragen bleven onbeantwoord;
Er worden besluiten genomen die niet in het belang zijn van [A] en/of de vennootschappen en er is sprake van tegenstrijdige belangen.
Het bestuur van HS heeft laten weten de aandelen van HSM, die aandelen houdt in HSC, aan Wota te willen overdragen. Door die activiteiten uit HS te halen, komt de continuïteit van HS onder druk te staan. Er is geen enkele informatie beschikbaar waaruit kan worden afgeleid wat de gevolgen voor HS zijn indien voornoemde overdracht van aandelen wordt uitgevoerd. Iedere onderbouwing van de koopsom ontbreekt. Bij de overdracht van de aandelen in genoemde vennootschappen aan Wota heeft het bestuur van HS bovendien een tegenstrijdig belang, omdat zij ook belangen heeft in Wota. In dit geval dient het besluit door de algemene vergadering te worden genomen.
Door het bestuur van HHLS is aangegeven dat zij de activiteiten van HHLS wenst te beëindigen en wil voortzetten in Wota. Dit is niet in het belang van HHLS en in ieder geval niet van [A] . Daarbij is ook hier sprake van een tegenstrijdig belang;
De verhouding tussen enerzijds [A] en anderzijds het bestuur van de vennootschappen alsmede de overige aandeelhouders is in de laatste jaren verslechterd. De gebreken in het verstrekken van informatie leiden ertoe dat de algemene vergadering niet, althans onvoldoende functioneert. De onderlinge verhoudingen zijn ernstig verstoord en worden gekenmerkt door wederzijds wantrouwen.
3.2
De vennootschappen hebben verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal waar nodig op hun verweren in gaan. Zij overweegt als volgt.
Informatievoorziening
3.3
Vooropgesteld dient te worden dat op grond van artikel 2:217 lid 2 BW het bestuur verplicht is de door de algemene vergadering gewenste inlichtingen te verstrekken. Een individuele aandeelhouder komt het recht toe om tijdens de algemene vergadering vragen te stellen aan het bestuur. In de situatie van HS, waarin het gaat om een familievennootschap waarvan twee van de drie aandeelhouders ook bestuurder zijn, brengt het bepaalde in artikel 2:8 BW daarnaast mee dat het bestuur van de vennootschap [A] als aandeelhouder die geen deel uitmaakt van het bestuur ook buiten het verband van de algemene vergadering ruimhartig openheid van zaken moet verschaffen met betrekking tot het reilen en zeilen van de vennootschap. In vergelijkbare mate geldt dat ten aanzien van HHLS.
3.4
[A] heeft diverse malen om informatie gevraagd met name in het kader van de waardering van de aandelen HS en HHLS, de overdacht van HSM en HSC aan de volgende generatie en naar aanleiding van de jaarrekeningen 2019 van HS en HHLS.
3.5
De Ondernemingskamer is van oordeel dat het bestuur van de vennootschappen in voldoende mate de door [A] verzochte informatie heeft verstrekt. Dit blijkt onder andere uit het volgende:
  • uit de e-mailberichten van 25 oktober 2019 van de heer R.J. de Wilde RA van Deloitte en 24 december 2019 van [D] aan de heer Wijbenga respectievelijk [A] , blijkt dat [A] in de gelegenheid is gesteld om de in het kader van de waardering van de aandelen verzochte informatie op het kantoor van de vennootschappen in te zien;
  • de jaarrekeningen 2019 van HHLS en HS zijn vastgesteld en besproken tijdens de algemene vergaderingen van 23 september respectievelijk 14 december 2020. Vragen van [A] zijn in die vergaderingen en daarna beantwoord, zoals de vennootschappen onweersproken en onder verwijzing naar producties van verzoeker zelf hebben aangevoerd. Wat betreft de vragen rondom de verwerking van de boetes in de jaarrekeningen is aanvullende informatie verstrekt in de brief van 29 april 2021 van mr. Verkerk aan mr. Kerkdijk;
  • het voorstel tot overdracht van de aandelen in HSM aan Wota is besproken tijdens de algemene vergadering van 22 september 2021 en daaraan voorafgaand gemotiveerd aan de hand van een notitie en onderliggende documenten;
  • aanvullende informatie verzocht tijdens de algemene vergadering van 22 september 2021 is op 4 en 6 oktober 2021 nagezonden;
  • ter zitting hebben de vennootschappen een overzicht verstrekt van de acties die zij hebben ondernomen naar aanleiding van [A] ’s verzoeken om informatie. Hun was niet duidelijk welke informatie daarna nog ontbreekt en in de discussie die daar ter zitting op volgde, is namens [A] erkend dat in aanloop naar de zitting veel informatie is verschaft. De vennootschappen hebben ter zitting toegezegd dat zij de informatierechten van [A] zullen blijven respecteren.
3.6
De Ondernemingskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat de informatievoorziening vanuit het bestuur van de vennootschappen aan [A] – hoewel op onderdelen laat op gang gekomen – geen gegronde reden oplevert tot twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken.
Besluitvorming
3.7
Wat betreft de besluiten die niet in het belang van de vennootschappen en/of [A] zouden zijn gaat het [A] met name om:
i) het besluit van HS om de aandelen in het kapitaal van HSM en daarmee ook HSC over te dragen aan Wota; en
ii) het besluit de activiteiten in HHLS te beëindigen.
3.8
Ten aanzien van het besluit van HS om de aandelen HSM en HSC over te dragen hebben de vennootschappen onvoldoende weersproken het volgende aangevoerd. De activiteiten van HSM en HSC dienen ter ondersteuning van de ondernemingsactiviteiten in de scheeps-CV’s. HS is op dit moment hoofdelijk aansprakelijk jegens de Rabobank voor de verstrekte financiering. In het kader van de gedwongen afbouw van de financiële positie van de Rabobank is begin 2021 het Afwikkelplan opgesteld waar de gefaseerde verkoop van de schepen die nu in de structuur van HS zitten deel van uitmaakt. Met de onafwendbare verkoop van de schepen verliest HSM haar opdrachten tot het technisch management van de schepen. HSM beschikt nog wel over de veiligheidscertificaten die nodig zijn voor het laten varen van schepen. De kans dat derden het management van hun schepen onder willen brengen bij HSM is uitgesloten zolang HSM hoofdelijk aansprakelijk is jegens de Rabobank. Het risico op een faillissement van HSM is dan te groot. Een faillissement betekent dat zij haar huidige certificering als
Document of Compliance-houder kwijtraakt. HSM is om die reden in de huidige structuur op de langere termijn niet levensvatbaar, nu zij binnen die structuur geen schepen meer te managen heeft en ook geen schepen van derden in beheer zal krijgen, omdat haar financiële positie te risicovol is. Door HSM uit de huidige structuur te halen blijven de veiligheidscertificaten beschikbaar en wordt HSM mogelijk weer aantrekkelijk voor externe opdrachtgevers.
3.9
De verkoop van de schepen leidt uiteraard ook tot verlies van werkgelegenheid voor de personeelsleden die voor HSC werken, aldus nog steeds de vennootschappen. Als er geen lange termijn optie wordt gevonden voor HSM om schepen te beheren moeten personeelsleden op termijn worden ontslagen, met bijbehorende afvloeiingskosten tot gevolg. Indien HSM buiten de huidige structuur kan worden voortgezet biedt dit ook mogelijkheden om het personeel van HSC te behouden.
3.1
De Ondernemingskamer stelt vast dat het voorstel van HS om HSM en HSC tegen de intrinsieke waarde aan Wota over te dragen onderdeel is van het Afwikkelplan dat op instigatie van de bank is opgesteld naar aanleiding van de jarenlang aanhoudende sombere financiële situatie van HS die voor de bank niet langer acceptabel was. Rabobank is op 8 juli 2021 akkoord gegaan met het voorstel. Het voorstel is vervolgens in de algemene vergadering van HS op 22 september 2021 in stemming gebracht en met een meerderheid van de stemmen aangenomen. Namens [A] is toen niet tegen het voorstel gestemd. Eerder, bij schrijven van 12 juli 2021 heeft hij zelf de overdracht tegen intrinsieke waarde voorgesteld. Door de besluitvorming aan de algemene vergadering over te laten, is voldaan aan de vereisten van artikel 2:239 lid 6 BW. Voor zover is betoogd dat ook aandeelhouders met een tegenstrijdig belang zich van stemming dienen te onthouden in de algemene vergadering vindt dit argument geen grondslag in de wet. De verkoop van HSM en HSC levert gelet op het bovenstaande geen gegronde reden op voor twijfel aan een juist beleid van HS.
3.11
Ten aanzien van het besluit de activiteiten in HHLS te beëindigen overweegt de Ondernemingskamer het volgende. In de scheeps-CV’s in de structuur van HHLS werden ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoek drie schepen geëxploiteerd. Twee daarvan zullen nog voor het eind van 2021 zijn verkocht en geleverd. Met maar één schip blijven er voor HHLS zeer beperkte ondernemingsactiviteiten over, namelijk enkel het houden van een belang van 4,8% in één scheeps-CV en een belang in de beherend vennoot daarvan. Vooralsnog is het de bedoeling om ook dit laatste schip binnen de structuur van HHLS binnen twee tot drie jaar te verkopen. De vennoten van de betreffende scheeps-CV hebben hier in april 2020 al mee ingestemd. Na de verkoop van dit laatste schip heeft HHLS geen belang meer in schepen en vallen haar activiteiten stil. De vennootschappen hebben betwist dat er activiteiten van HHLS aan Wota of een andere gelieerde partij worden overgedragen. Het betreft slechts een besluit tot afbouw van de activiteiten van HHLS, conform een eerder voorstel van [A] zelf. Dat besluit levert geen gegronde redenen op aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van HHLS te twijfelen. Daarbij neemt de Ondernemingskamer in ogenschouw dat de bestaande onderneming naar haar aard tijdelijk en eindig is, gezien de inherent aan scheeps-CV’s beperkte looptijden van de participaties. Er bestaat geen verplichting voor HHLS nieuwe deelnemingen in scheeps-CV’s aan te gaan.
Verstoorde verhoudingen
3.12
De Ondernemingskamer stelt vast dat er op dit moment sprake is van een moeizame relatie tussen de broers. Deze verstoorde verhoudingen spelen zich, voor zover in deze procedure van belang, alleen af op het niveau van de algemene vergadering. De Ondernemingskamer constateert dat dit geen negatieve effecten heeft op het functioneren van de organen van de vennootschappen. Van een patstelling of impasse is gelet op de aandelenverhoudingen geen sprake en hiervoor is overwogen dat de informatievoorziening aan [A] niet gebrekkig is.
3.13
Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat er geen gegronde redenen zijn om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van de vennootschappen.
3.14
Het verzoek van [A] tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschappen moet worden afgewezen. Aan het verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen bij de vennootschappen komt de Ondernemingskamer dan niet toe.
3.15
De Ondernemingskamer zal [A] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] af;
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure tot op heden aan de kant van de [B B.V.] en [C B.V.] gezamenlijk begroot op € 4.114,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema, en mr. D. Kingma, raadsheren, en mr. D.E.M. Aleman MBA en drs. A.G. Thomassen RT REP, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, op 21 december 2021.