ECLI:NL:GHAMS:2021:3957

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
200.293.928/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over onjuist advies inzake huwelijkse voorwaarden en belastingaanslag

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen de notaris, die in 2014 huwelijkse voorwaarden heeft opgesteld voor haar en haar overleden echtgenoot. Klaagster stelt dat de notaris een finaal verrekenbeding heeft opgenomen in plaats van een algehele gemeenschap van goederen, wat heeft geleid tot aanzienlijke belastingverplichtingen na het overlijden van haar echtgenoot in 2016. Klaagster heeft op 30 april 2021 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat, die de klacht ongegrond had verklaard. Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg ontvangen en de zaak behandeld op 11 november 2021. Klaagster en de notaris zijn verschenen met hun gemachtigden. Het hof heeft vastgesteld dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat deze te laat is ingediend. De wettelijke vervaltermijn van drie jaar was verstreken, aangezien klaagster al in 2014 kennis had kunnen nemen van het handelen van de notaris. De klacht is daarom ongegrond verklaard en de beslissing van de kamer is vernietigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.293.928/01 NOT
nummer eerste aanleg : 693343/NT 20-49
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 december 2021
inzake
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. B. Parmentier, advocaat te Haarlem,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster verwijt de notaris dat hij voor haar en wijlen haar echtgenoot in 2014 huwelijkse voorwaarden heeft opgesteld die een finaal verrekenbeding bevatten in plaats van de invoering van de algehele gemeenschap van goederen. Klaagster heeft naar eigen zeggen aanzienlijke schade geleden omdat zij na het overlijden van haar echtgenoot in 2016 daardoor inkomstenbelasting moest betalen over het volledig aanmerkelijk belang in de besloten vennootschap van haar overleden echtgenoot in plaats van over de helft daarvan.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 30 april 2021 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 8 april 2021 (ECLI:NL:TNORAMS:2021:11).
2.2.
De notaris heeft op 15 juli 2021 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
Klaagster heeft op 29 oktober 2021 een nadere productie bij het hof ingediend.
2.5.
De notaris heeft op 3 november 2021 een nadere productie bij het hof ingediend, tegen welke indiening – buiten de in het rolreglement voorgeschreven termijn – klaagster desgevraagd geen bezwaar heeft gemaakt.
2.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 november 2021. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klaagster heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover dat aan de orde komt) bij de beoordeling rekening houden. Waar een bezwaar hierna niet aan de orde komt beoordeelt het hof dat bezwaar als niet voldoende relevant voor de te nemen beslissing en de motivering daarvan.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Op 21 februari 2014 heeft de notaris de akte gepasseerd waarbij de in 1989 aangegane huwelijkse voorwaarden van klaagster en haar echtgenoot zijn gewijzigd. De huwelijkse voorwaarden hielden in een uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. De wijziging betrof de vervanging van het periodiek verrekenbeding door een finaal verrekenbeding bij einde huwelijk door overlijden ‘als ware er een gemeenschap van goederen’.
3.2.
Op [overlijdensdatum] 2016 is de echtgenoot van klaagster overleden.
3.3.
Op 22 juni 2018 heeft de Belastingdienst klaagster een (voorlopige) aanslag IB 2016 opgelegd van € 96.254. De definitieve aanslag IB 2016 heeft klaagster op 19 oktober 2018 ontvangen.

4.Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris het volgende:
- De notaris heeft advies en dienstverlening gegeven terwijl hij (blijkbaar) ter zake niet deskundig was. Hij had de zaak moeten doorverwijzen naar een deskundige notaris;
- De notaris heeft een onjuist advies gegeven dat niet strookte met de wens van klaagster en haar echtgenoot;
- De notaris heeft hierdoor een aanzienlijke schade voor klaagster veroorzaakt;
- De notaris weigert op onprofessionele wijze zijn verantwoordelijkheid te nemen, zijn beroepsaansprakelijkheidverzekering in te schakelen en doet op onoorbare wijze het feitencomplex geweld aan met als doel de aansprakelijkheid af te weren.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris ongegrond verklaard.
Vervaltermijn
5.2.
Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde persoon kennis heeft genomen van het handelen of nalaten dat tot tuchtrechtelijke maatregelen jegens de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris aanleiding kan geven. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
De wettelijke driejaarstermijn begint te lopen op de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (kandidaat) notaris waarop de klacht betrekking heeft. Niet is vereist dat klager ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten.
De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Het motief voor het opnemen van de driejaarstermijn is in de wetsgeschiedenis als volgt verwoord:
“Ook ik acht het gewenst dat de periode gedurende welke klachten tegen notarissen kunnen worden ingediend, beperkt wordt. De reden daarvoor is met name gelegen in het feit dat na verloop van een bepaalde termijn ervan uit moet kunnen worden gegaan dat de betrokkene geen reden ziet om een klacht tegen de notaris in te dienen. Gezien het karakter van de procedure, waarbij elke klager zelf de procedure zonder vormvoorschriften in gang kan zetten, acht ik een dergelijke termijn alleszins aanvaardbaar. De notaris moet ook niet in lengte van jaren kunnen worden achtervolgd met klachten waarvan de feiten door het verstrijken van een te lange termijn nog zeer moeilijk naar behoren zijn vast te stellen.”(Kamerstukken II, 1996-1997, 23 706, nr. 12, p. 46-47).
5.3.
De klacht van klaagster is ingediend op 20 november 2020. De verweten handelingen zien op de akte tot wijziging van huwelijkse voorwaarden die op
21 februari 2014 is gepasseerd. Klaagster heeft op het moment van het passeren van de akte tot wijziging van huwelijkse voorwaarden kennis genomen althans redelijkerwijs kennis kunnen nemen van het handelen (opname finaal verrekenbeding) en nalaten (geen algehele gemeenschap van goederen) van de notaris. Op dat moment is dan ook de termijn van drie jaar gaan lopen. Klaagster heeft er toen kennis van genomen althans redelijkerwijs kennis van kunnen nemen dat de inhoud van de akte niet strookte met de wens van haar en haar echtgenoot om de algehele gemeenschap van goederen in te voeren waardoor ook de aandelen in de besloten vennootschap van haar echtgenoot in die gemeenschap zouden vallen. Dat klaagster zich op 21 februari 2014 niet heeft gerealiseerd dat zij gelet op de inhoud van de huwelijkse voorwaarden reeds bij het overlijden van haar echtgenoot over het volledige aanmerkelijk belang in de besloten vennootschap inkomstenbelasting zou moeten betalen is niet van belang. Als gezegd is voor het gaan lopen van de vervaltermijn van drie jaar niet vereist dat klaagster ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Nu de driejaarstermijn is geëindigd op 21 februari 2017 is het hof van oordeel dat de klacht te laat is ingediend.
5.4.
Zoals gezegd blijft de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring wegens overschrijding van de driejaarstermijn achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. Het hof gaat ervan uit dat klaagster met de gevolgen van het handelen en nalaten van de notaris in ieder geval in 2016 bekend is geworden. Ter zitting in hoger beroep heeft klaagster verklaard dat zij op 6 december 2016, bijna een jaar na overlijden van haar echtgenoot, een e-mailbericht heeft ontvangen van de fiscalist die de aangifte erfbelasting heeft verzorgd. Uit dat
e-mailbericht volgt dat de fiscalist heeft gesignaleerd dat de aandelen in de besloten vennootschap van de echtgenoot van klaagster niet in de gemeenschap van goederen vielen waardoor klaagster rekening moest houden met verschuldigde inkomstenbelasting over het volledige aanmerkelijk belang van die aandelen. Als het hof met klaagster ervan uit zou gaan dat de gevolgen van het handelen en nalaten van de notaris haar redelijkerwijs pas op dat moment bekend zijn geworden, dan zou de nadere vervaltermijn van één jaar van artikel 99 lid 21 Wna geëindigd zijn op 6 december 2017. De klacht is niet voor het verstrijken van deze (tweede) termijn ingekomen. Hetgeen betekent dat de klacht in al haar onderdelen hoe dan ook te laat is ingediend. De klacht is daarom niet-ontvankelijk.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, J.W.M. Tromp en J.H. Lieber en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 door de rolraadsheer.