In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 49.703,40 zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de betrokkene veroordeeld en een bedrag van € 17.351,00 opgelegd. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 19 november 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene eigenaar was van de woning waar een hennepkwekerij was aangetroffen. De betrokkene had verklaard dat hij niet had geprofiteerd van de hennepkwekerij, maar het hof achtte deze verklaring niet geloofwaardig. Het hof concludeerde dat de betrokkene een vergoeding had ontvangen voor het faciliteren van de hennepkwekerij en schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 13.500,00, gebaseerd op een periode van negen maanden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd om € 13.500,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft tevens de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 270 dagen. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.