ECLI:NL:GHAMS:2021:3950
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering na gedeeltelijke vrijspraak in strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, die was ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De betrokkene, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, gepleegd op 20 oktober 2016. De politierechter had de betrokkene op 6 februari 2019 verplicht tot betaling van een bedrag van € 12.803,22 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de betrokkene door de politierechter was vrijgesproken van een groot deel van de ten laste gelegde feiten, en enkel was veroordeeld voor de feiten die zich op 20 oktober 2016 hebben voorgedaan. Het hof heeft in zijn overwegingen de Geerings-jurisprudentie betrokken, die relevant is voor de beoordeling van ontnemingsvorderingen na vrijspraak. De advocaat-generaal heeft ter zitting gevorderd dat de ontnemingsvordering zou worden afgewezen, en het hof heeft deze vordering gevolgd.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de ontnemingsvordering afgewezen, omdat de vordering betrekking had op de periode waarin de betrokkene was vrijgesproken. De beslissing van het hof is genomen in aanwezigheid van de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de betrokkene, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 november 2021.