ECLI:NL:GHAMS:2021:3946

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
23-001968-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met beroep op noodweer en noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was beschuldigd van poging tot doodslag op zijn vader, waarbij hij op 21 januari 2021 in Amsterdam met een mes de aangever heeft gestoken. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem eerder had veroordeeld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 december 2021 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de aangever gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal. Het hof heeft vastgesteld dat er een lange voorgeschiedenis was van spanningen tussen de verdachte en de aangever, die zijn culminatie vond in het geweldsincident. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat de aangever hem aanviel. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte in een vlaag van hevige emotie heeft gehandeld, wat leidde tot de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde, omdat zijn handelen het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. De benadeelde partij, de aangever, heeft een schadevergoeding gevorderd, maar het hof heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het ten laste gelegde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte van alle rechtsvervolging ontslagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001968-21
datum uitspraak: 16 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-021117-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 21 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan waarna hij, verdachte en/of zijn mededadader(s) (met kracht) voornoemde [benadeelde] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, éénmaal of meermalen in zijn buik en/of borst (onder de oksel), althans in zijn lichaam, heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of gesneden.
subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door
 voornoemde [benadeelde] (met kracht) éénmaal of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn buik en/of borst (onder de oksel), althans in zijn lichaam, te steken en/of prikken en/of snijden en/of
 voornoemde [benadeelde] éénmaal of meermalen te slaan en/of te stompen en/of
 met voornoemde [benadeelde] te worstelen/vechten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood heeft gehad.
Het hof overweegt als volgt.
Voorgeschiedenis
Het hof stelt allereerst vast dat aan het op 21 januari 2021 plaatsgevonden incident tussen de verdachte en zijn vader (hierna: de aangever) een lange voorgeschiedenis vooraf is gegaan. De verklaringen die de verdachte hierover heeft afgelegd komen er in de kern op neer dat hij de relatie met de aangever, zijn vader, al langere tijd als zeer dreigend ervaart. Dat wordt ondersteund door de verklaringen van zijn moeder. Daarnaast komen de voor de verdachte bedreigende situatie en de spanningen tussen hem en de aangever tot uitdrukking in de berichten die voorafgaand aan het incident via WhatsApp over en weer zijn verstuurd. In dat gesprek zijn door de aangever onder meer de volgende teksten naar de verdachte, zijn minderjarige zoon, verstuurd: ‘
Kanker op kutkind stik erin ben klaar met je je bent geen zoon van me kanker kut kind je boeit me niet meer wat je me aan doet kutkind kijk hoe je praat sla je tanden eruit. Kanker hoeren zoon.’Hoewel ook de verdachte zich in laatstgenoemd WhatsApp gesprek zeker niet onbetuigd heeft gelaten richting de aangever, acht het hof de in dit verband door de verdachte afgelegde verklaringen omtrent de voorgeschiedenis tussen hem en de aangever, zijn vader, voldoende aannemelijk om als context in deze zaak acht op te slaan.
Feitelijke toedracht van het incident
Het hof neemt als vaststaand aan dat er op 21 januari 2021 voor de woning van de verdachte in Amsterdam een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen de verdachte, de aangever, de neef van de verdachte, de twee halfbroertjes van de verdachte en de vriendin van de aangever. Deze ontmoeting heeft geresulteerd in een geweldsincident tussen de verdachte en zijn neef enerzijds, en de aangever anderzijds. Vast staat voorts dat de verdachte de aangever heeft gestoken met een mes. Kort na het incident zijn bij de aangever drie steekwonden in zijn buik en borst geconstateerd.
Het hof constateert dat voor het overige een groot deel van de feitelijke toedracht van het incident onduidelijk is gebleven. Over die toedracht zijn verschillende, op belangrijke punten van elkaar afwijkende, verklaringen afgelegd. Zo lopen de verklaringen van de verdachte en de aangever op diverse punten uiteen, met name in hoeverre de aangever de verdachte heeft aangevallen
alvorensde verdachte de aangever heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever ter verdediging heeft gestoken met een mes, nadat de aangever hem meermalen met zijn vuist op de borstkas had geslagen, terwijl in de lezing van de aangever van een aanval zijnerzijds op de verdachte geen sprake is geweest. De verklaringen van zowel de verdachte als die van de aangever, vinden aan weerszijden (gedeeltelijk) steun in de verklaringen van andere getuigen. Zo heeft de moeder van de verdachte in lijn met de verdachte verklaard dat de aangever meerdere keren met gebalde vuisten op het lichaam van de verdachte sloeg, terwijl de verklaring van de neef van de verdachte op dit punt weer meer aansluit bij hetgeen de aangever heeft verklaard. In dit verband neemt het hof in aanmerking dat de verdachte zijn lezing omtrent de toedracht van het incident al vanaf het eerste politieverhoor – dat één dag na het incident plaatsvond – meteen concreet en gedetailleerd heeft uiteengezet, en ook nadien bij die lezing is gebleven, zo ook ter terechtzitting in hoger beroep. De korte weergave van de verklaring die de verdachte hieromtrent bij de rechtbank heeft afgelegd, doet hier onvoldoende aan af.
Het hof is bij deze stand van zaken van oordeel dat aan de verdachte het voordeel van de twijfel moet worden gegeven, in die zin dat zijn lezing – behoudens voor wat betreft het
aantalkeren dat hij de aangever heeft gestoken – niet voor onaannemelijk kan worden gehouden. Die lezing van de verdachte houdt in essentie in dat hij op de bewuste avond op enig moment onenigheid kreeg met de aangever over het al dan niet zien van zijn halfbroertjes. Nadat de aangever op de verdachte kwam afgerend, is zijn neef tussen beiden gesprongen en in een worsteling met de aangever geraakt. Daarbij is zijn neef op de grond gevallen. De verdachte heeft vervolgens geprobeerd de aangever van zijn neef af te trekken. De aangever heeft hem daarop meermalen met zijn vuist op zijn borstkas geslagen als gevolg waarvan hij (tijdelijk) geen adem kreeg. Op dat moment heeft de verdachte ter verdediging een mes van ongeveer 10 centimeter uit zijn zak gepakt en daarmee de aangever gestoken.
Het aantal keren gestoken
Zoals reeds overwogen, zal het hof wat betreft de feitelijke toedracht uitgaan van het door de verdachte geschetste scenario,
behoudenshet aantal keren dat de aangever door de verdachte is gestoken. Volgens de verdachte is dat – ondanks dat er drie steekwonden zijn geconstateerd bij de aangever – slechts eenmaal geweest. Als verklaring voor deze discrepantie tussen het aantal steekwonden, heeft de verdachte het scenario geopperd dat de aangever deze twee (extra) steekwonden mogelijk bij zichzelf heeft toegebracht.
Het hof acht de lezing van de verdachte, voor zover inhoudende dat de aangever zichzelf twee maal met een mes heeft gestoken, volstrekt niet aannemelijk geworden. Daarbij betrekt het hof dat er voor dit – op zichzelf al moeilijk als reëel voorstelbare – scenario onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden in het dossier en dat dit scenario des te onwaarschijnlijker moet worden geacht gelet op het zeer korte tijdsbestek tussen het incident en de aankomst van de aangever op het politiebureau en aansluitend de ambulance rit, alwaar door de politie het letsel is waargenomen.
Het hof acht het in dit verband goed mogelijk dat de verdachte, gelet op de situatie waarin hij zich bevond en de voornoemde voorgeschiedenis met de aangever, in een vlaag van hevige emotie de aangever drie keer heeft gestoken, mogelijk niet telkens met dezelfde kracht, zonder zich van het precieze aantal keren dat hij gestoken heeft daadwerkelijk bewust te zijn geweest.
Poging doodslag
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, te weten het drie keer (met kracht) steken met een mes van ongeveer 10 centimeter op plekken waar ook vitale organen geraakt kunnen worden en waarbij eenmaal ook daadwerkelijk een orgaan – de lever – is geraakt, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van de aangever gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel waarvan hier aldus het hof niet is gebleken, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Dat de verdachte ook met aanzienlijke kracht heeft gestoken vindt steun in de omstandigheid dat ten gevolge van het steken met het mes de aangever letsel aan de lever heeft opgelopen.
Het primair tenlastegelegde (poging doodslag) is in zoverre wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het hof – met de verdediging en de advocaat-generaal – van oordeel is dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Van het tenlastegelegde ‘medeplegen’ zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 januari 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde [benadeelde] is toegegaan waarna hij met kracht voornoemde [benadeelde] met een mes meermalen in zijn buik en borst, onder de oksel, heeft gestoken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te oordelen dat een beroep op noodweer reeds niet zou kunnen worden aanvaard op de grond dat het handelen van de verdachte voorafgaand aan het incident (in het bijzonder het met een mes naar beneden komen) naar de kern bezien als aanvallend moet worden gezien.
Op basis van de lezing van de verdachte – van welke lezing het hof derhalve uitgaat – is naar het oordeel van het hof aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, waartegen hij zich mocht verdedigen. Er is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, omdat de verdachte zich – gelet op de intensiteit van de aanval – niet aan de aanval heeft kunnen en hoeven onttrekken: de verdachte werd meermalen door de aangever met zijn vuist op zijn borst geslagen als gevolg waarvan hij (tijdelijk) geen adem kreeg, zodat er op dat moment geen reële mogelijkheid voor hem was om weg te komen. Echter, naar het oordeel van het hof staat het met kracht toebrengen van de drie steekwonden met een mes onder de omstandigheden als in dit concrete geval niet in redelijke verhouding tot een aanval, die heeft bestaan uit het slaan met blote vuisten zonder dat is gebleken van een mogelijke aanwezigheid van een wapen bij de aangever. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
Het beroep op noodweer wordt om die reden dan ook verworpen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweerexces heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu is vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich mocht verdedigen, maar dat hij daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Als daarvan sprake is geweest, kan hem mogelijk een beroep op noodweerexces toekomen.
Bij de beoordeling daarvan betrekt het hof de hierboven weergegeven omstandigheden ten aanzien van de voorgeschiedenis tussen de verdachte en de aangever alsmede het over de verdachte uitgebrachte rapport van 2 april 2021 naar aanleiding van het door orthopedagoog-generalist [naam] verrichte psychologisch onderzoek. Daaruit blijkt onder meer dat het contact tussen de verdachte en de aangever altijd al spanningsvol is geweest en dat de verdachte heeft verteld dat hij door zijn vader geslagen, gekleineerd en uitgescholden is. Uit het onderzoek volgt dat de verdachte, met name na het verbreken van het contact met de aangever, in voortdurende intense angst leefde en voor zijn leven vreesde. Bij de verdachte is een psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis vastgesteld, die zeer waarschijnlijk heeft doorgewerkt in zijn gedragskeuze en gedragingen. Door de deskundige is dan ook geadviseerd het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, inhoudende dat hij door ervaringen met de aangever in het verleden angstig was en in shock raakte toen hij door de aangever werd geslagen en in de veronderstelling verkeerde dat zijn leven op dat moment zou eindigen. Het hof heeft overigens ook tegen deze achtergrond duiding gegeven aan de verklaring van de verdachte dat hij toen wist dat ‘het klaar is’.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, aannemelijk dat bij de verdachte, direct voorafgaand aan de steekbewegingen, sprake is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, bestaande uit angst, vrees en daardoor opgewekte paniek, en dat deze hevige gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedragingen van de verdachte.
Het hof is aldus van oordeel dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als onmiddellijk gevolg van deze hevige gemoedsbeweging, zodat de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt € 10.644,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 514,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, zodat van oplegging van een straf of maatregel of toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen sprake is. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 december 2021.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]