ECLI:NL:GHAMS:2021:3940

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
23-000398-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van politieambtenaar door verdachte tijdens coronamaatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het beledigen van een politieambtenaar door in zijn gezicht te spugen tijdens zijn aanhouding op 9 oktober 2020. Het hof oordeelde dat het spugen niet als bedreiging kon worden gekwalificeerd, omdat het opzet daartoe niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte werd vrijgesproken van de bedreiging, maar het hof achtte de belediging wel bewezen. De verdachte had zich verzet tegen zijn aanhouding en had daarbij de politieambtenaar beledigd door in zijn gezicht te spugen. Het hof weegt mee dat dit gebeurde in de context van de coronapandemie, wat de ernst van de belediging vergrootte. De politierechter had eerder een geldboete opgelegd, maar het hof vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week meer passend, gezien de omstandigheden en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor wat betreft een tweede tenlastelegging, en vernietigde het vonnis waarvan beroep voor het overige. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000398-21
datum uitspraak: 15 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-297066-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het hoger beroep zich alleen richt tegen de gegeven beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en het hof verzocht de officier van justitie voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde op grond van artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat er bij het openbaar ministerie geen bezwaren bestaan tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Daarom zal het hof, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de behandeling van dat feit, de officier van justitie gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [verbalisant 1] (bij aanhouding) (met kracht) tegen/in het gezicht te spugen
en/of
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd, door voornoemde [verbalisant 1] (bij aanhouding) (met kracht) tegen/in het gezicht te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het onder 1 in de eerste plaats tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 in de eerste plaats tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe heeft de advocaat-generaal gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:190), aangevoerd dat het opzet van de verdachte blijkt uit de uiterlijke verschijningsvormen van zijn handelen en opgemerkt dat ten tijde van de pleegdatum algemeen bekend was dat het coronavirus via speeksel kan worden overgedragen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 9 oktober 2020 is aangehouden op verdenking van mishandeling. Op het moment dat de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] transportboeien bij de verdachte wilden aanleggen, verzette hij zich en spuugde hij een paar keer voor zich op de grond. Omdat de verdachte zich bleef verzetten hebben de politieambtenaren de verdachte ‘met gepast geweld’ in de politiebus gezet. Ook in de politiebus bleef de verdachte agressief. De verdachte werd vervolgens medegedeeld dat bij hem een spuugmasker zou worden opgezet. Toen politieambtenaar [verbalisant 2] dit spuugmasker bij de verdachte probeerde op te zetten, keek de verdachte de politieambtenaar [verbalisant 1] aan, zei “spuug?”, en spuugde in het gezicht van [verbalisant 1] .
De vraag waar het in dit geval om draait is of de verdachte bij dit spugen opzet heeft gehad op het bij politieambtenaar [verbalisant 1] doen ontstaan van de vrees dat hij ( [verbalisant 1] ) zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Met de politierechter en de raadsman beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Het hof is van oordeel dat het handelen van de verdachte – dat plaatsvond binnen de context van verzet tegen zijn aanhouding – dient te worden aangemerkt als een onmiddellijke reactie op het handelen van politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , te weten het hem kennelijk onwelgevallige proberen aan te brengen van een spuugmasker. Tegen die achtergrond kan uit de enkele uiterlijke verschijningsvorm van het handelen (spugen) door de verdachte niet worden afgeleid dat de wil van de verdachte – al dan niet over de boeg van het voorwaardelijk opzet – erop was gericht dat bij [verbalisant 1] de vrees te doen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel (ten gevolge van een besmetting met het coronavirus) zou oplopen. Nu ook overigens niet is gebleken dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het teweegbrengen van vorenbedoelde vrees bij [verbalisant 1] , kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 in de eerste plaats tenlastegelegde bedreiging en zal het hof de verdachte in zoverre vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2020 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van Politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden heeft beledigd door [verbalisant 1] na aanhouding in het gezicht te spugen.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde belediging veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de onder 1 in de eerste en de tweede plaats tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, waarvan drie weken voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht om – in geval van bewezenverklaring van de onder 1 in de tweede plaats tenlastegelegde belediging – dezelfde straf op te leggen als waartoe de politierechter heeft beslist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, nadat hij was aangehouden door twee politieambtenaren, flink fysiek verzet en zich daarbij schuldig gemaakt aan belediging van één van hen door hem in het gezicht te spugen. Dit is grievend geweest voor de ambtenaar, die gewoon zijn werk deed. De verdachte heeft met dit bijzonder onsmakelijke gedrag een gebrek aan respect voor het openbaar gezag aan de dag gelegd. Des te kwalijker is dat het heeft plaatsgevonden tijdens de coronapandemie, een tijd waarin hygiëne van het grootste belang is om besmettingen met het coronavirus te voorkomen. De verdachte zal weliswaar worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging, maar dit neemt niet weg dat de betrokken politieambtenaar in onzekerheid heeft verkeerd over de vraag of hij corona had opgelopen doordat spetters mondvocht van de verdachte hem in het gezicht, net onder het rechteroog hadden getroffen. Deze onzekerheid heeft bovendien langer geduurd dan nodig doordat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een coronatest. Het hof rekent dit de verdachte aan en weegt dit ten nadele mee bij het bepalen van de straf.
Voorts houdt het hof er in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 november 2021 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor de belediging van een (politie)ambtenaar en herhaaldelijk eerder voor wederspannigheid.
Gelet op het voorgaande is het hof, anders de politierechter en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geldboete, maar dat onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier op zijn plek is.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is lager dan in hoger beroep is geëist, omdat het hof tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal voorstond.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2021.
mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.