ECLI:NL:GHAMS:2021:394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
23-001538-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met oplegging van TBS en schadevergoeding in strafzaak

Op 16 februari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 juli 2020. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1980, die momenteel gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege is opgelegd. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, met de maatregel van TBS, en het hof heeft deze vordering grotendeels overgenomen. De verdediging voerde aan dat de TBS met voorwaarden opgelegd zou moeten worden, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden dit niet toelieten. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, beoordeeld. De benadeelde partij had een vordering van € 37.203,19 ingediend, die deels was toegewezen in eerste aanleg. Het hof heeft de vordering in hoger beroep opnieuw beoordeeld en heeft besloten om de volledige schadevergoeding toe te kennen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte, die verplicht is om het bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters en de griffier aanwezig waren. Mr. M.J. Dubelaar was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001538-20
datum uitspraak: 16 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-027240-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezenverklaring van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, waarbij tevens is verzocht te bepalen dat de duur van deze maatregel in de niet-gemaximeerde vorm wordt opgelegd.
In het geval het hof zou beslissen dat kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden heeft de advocaat-generaal, naast (de duur van) eerdergenoemde vrijheidsstraf, gevorderd voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, en de gronden waarop het berust, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissingen betreffende de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade en de in verband met die schade opgelegde schadevergoedingsmaatregel -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
- het vonnis aanvult met de hiernavolgende bespreking van het door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnota (meer subsidiair) gevoerde verweer,
- de navolgende wijzigingen/verbeteringen aanbrengt in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen; en
- acht heeft geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
21 januari 2021.

Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar pleitnota primair dezelfde verweren gevoerd als die door de toenmalige raadsman van de verdachte, mr. N.O. Vogelaar, ter terechtzitting in eerste aanleg zijn gevoerd. Deze verweren zijn weergegeven en besproken in het thans bevestigde vonnis van de rechtbank.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren op dezelfde gronden als de rechtbank heeft gedaan.
Ten aanzien van het door de raadsvrouw meer subsidiair gevoerde verweer om in geval van bewezenverklaring van het tenlastegelegde de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden in plaats van de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen, overweegt het hof in lijn met de rechtbank en verwijst het daartoe naar de strafmotivering onder 6.3. in het thans bevestigde vonnis van de rechtbank. Dat de deskundigen [naam 1], klinisch psycholoog, en [naam 2], psychiater, ter terechtzitting in hoger beroep onder meer hebben verklaard de verdachte ‘het voordeel van de twijfel’ te willen geven en nog steeds oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden als mogelijkheid te zien (onder de voorwaarde dat de reclassering dat uitvoerbaar acht) én de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard -indien nodig- open te staan voor oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden, heeft het hof niet anders doen beslissen. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsrapport waarin men de uitvoerbaarheid van een TBS met voorwaarden uitgesproken negatief inschat. In de (proces)houding van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep en de door hem gegeven antwoorden en verklaringen heeft het hof voor deze negatieve inschatting slechts bevestiging gevonden.
Derhalve verwerpt het hof het door de raadsvrouw meer subsidiair gevoerde verweer.

Wijzigingen/verbeteringen in de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen

Hetgeen in de bijlage van het thans bevestigde vonnis aan bewijsmiddelen (eigen nummering hof) is opgenomen wordt door het hof als volgt gewijzigd/verbeterd:
- van bewijsmiddel 1 (
verklaring verdachte ter terechtzitting) komt te vervallen:
“[benadeelde] werd gedwongen door [verdachte].”
- van bewijsmiddel 3, te weten “Een proces-verbaal van verhoor verdachte (pagina 360).” wordt de aanhef door het hof als volgt verbeterd: “Een proces-verbaal van verhoor verdachte (
pagina’s 359-378).”
- van bewijsmiddel 6 (
een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (pagina 266 t/m 294) wordt “Onderzoek relevante chats aangetroffen op tijdlijn (269-270)” (op pagina 15 van het vonnis) door het hof als volgt verbeterd: “Onderzoek relevante chats aangetroffen op tijdlijn (26
8-270)”;
en wordt aan de laatste alinea van pagina 16 van het vonnis toegevoegd:
(p. 287)Vervolgens is te zien dat er op de webbrowser een bericht binnenkomt van https://[website] met de omschrijving: “Gratis Aanmelding Geslaagd!”. Vervolgens is te zien dat er een account wordt aangemaakt, omschrijving: “[website]”, URL:
https://[website]
- van bewijsmiddel 7 (
een proces-verbaal van bevindingen en/of verrichtingen (pagina 189 t/m 193)wordt aan de één na laatste alinea van pagina 17 van het vonnis toegevoegd:
(p. 190)Op 14 maart 2019 heb ik de afbeelding van [naam 3] doorgestuurd via de mail naar aangeefster [aangeefster] en slachtoffer [benadeelde]. Via de mail kreeg ik het volgende antwoord
(p. 191): “[benadeelde] bevestigt dat dit ’m 100% is.”
Ik heb in de IPhone 7+ Gold gezocht op soortgelijke afbeeldingen van [naam 3]. Hierbij trof ik wederom een afbeelding aan. Vervolgens heb ik deze foto op 14 maart 2018 (het hof begrijpt: 14 maart 2019) doorgestuurd via de mail naar de aangeefster [aangeefster] en slachtoffer [benadeelde], met de vraag of dit de foto was die [benadeelde] had omschreven. Op 14 maart 2019 kreeg ik het volgende antwoord:“Deze foto heeft [benadeelde] beschreven en is 100% [verdachte]”.
Uit onderzoek door het Team Internet Opsporing (TIO) kwam naar voren dat de afbeelding
van [naam 3] afkomstig is van het Instagramaccount van “[naam 4]”, een plaatselijk bekende vlogger en zanger.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde], gemachtigde mr. M.P. de Klerk
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.203,19 (€ 17.203,19 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 20.353,19, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, zodat deze vordering in hoger beroep aan de orde is.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte ter zake gevorderd.
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Nu de vordering tot vergoeding van materiële schade niet is betwist, zal het hof deze geheel toewijzen.
Het hof acht het op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de vordering door de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. Op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek komt volledige vergoeding van deze immateriële schade het hof alleszins billijk voor. In dat verband verwijst het hof wat betreft de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is gepleegd naar de strafmotivering onder 6.3. in het thans bevestigde vonnis van de rechtbank. Algemeen bekend is dat slachtoffers van verkrachtingen nog lang te kampen hebben met de nadelige gevolgen van zulke traumatische ervaringen. Het hof betrekt daarbij ook dat de benadeelde partij daarnaast zal moeten leven met de onzekerheid dat er mogelijk nog compromitterend beeldmateriaal van haar aanwezig is, dat wellicht op enig moment kan opduiken (op internet). De verdachte is tot vergoeding van de immateriële schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissingen betreffende de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade en de in verband met die schade opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 37.203,19 (zevenendertigduizend tweehonderddrie euro en negentien cent) bestaande uit € 17.203,19 (zeventienduizend tweehonderddrie euro en negentien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 37.203,19 (zevenendertigduizend tweehonderddrie euro en negentien cent) bestaande uit € 17.203,19 (zeventienduizend tweehonderddrie euro en negentien cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de
duur van de gijzelingop ten hoogste
221 (tweehonderdeenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
1 september 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. R.D. van Heffen en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van
mr. D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 februari 2021.
Mr. M.J. Dubelaar is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.