ECLI:NL:GHAMS:2021:3938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
23-002754-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor rijden met ongeldig verklaard rijbewijs na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. De tenlastelegging betrof een incident op 4 juni 2020 te Beverwijk, waarbij de verdachte zou hebben gereden met een rijbewijs dat ongeldig was verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat het dossier met betrekking tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs dateert uit 2002 en dat er geen stukken meer beschikbaar zijn om te bewijzen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring. Het hof heeft de vereisten voor bewezenverklaring van de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. Hierdoor kon het hof niet vaststellen dat aan de vereisten voor de tenlastelegging was voldaan. Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002754-20
datum uitspraak: 15 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-220885-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 december 2021.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte integraal van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Beverwijk terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Spoorsingel, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.

Vrijspraak

Het hof stelt voorop dat, om tot een bewezenverklaring van de op artikel 9, tweede lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, moet kunnen worden vastgesteld:
a. dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, dat het desbetreffende besluit aan hem bekend is gemaakt en dat dit besluit van kracht was doordat zes dagen zijn verlopen na die bekendmaking;
b. dat na de ongeldigverklaring van het rijbewijs aan de verdachte geen ander rijbewijs is afgegeven voor de categorie waartoe het motorrijtuig behoort dat hij bestuurde;
c. dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
(vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146)
Dat aan het onder a genoemde vereiste is voldaan kan bijvoorbeeld blijken uit een mededeling van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) aan de houder van het rijbewijs, waarin het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs is weergegeven, alsmede een aantekening waaruit blijkt dat, wanneer en op welke wijze verzending van die mededeling aan de houder van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.
In het strafdossier van de voorliggende zaak bevindt zich correspondentie tussen het openbaar ministerie en het CBR waaruit volgt dat het dossier dat betrekking heeft op de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte dateert uit 2002, en dat hiervan geen stukken meer beschikbaar zijn. Het hof beschikt hierdoor niet over de hiervoor bedoelde mededeling van het CBR, en ook niet over stukken op grond waarvan kan worden vastgesteld dat, wanneer en op welke wijze verzending van die mededeling aan de verdachte heeft plaatsgevonden. Nu ook anderszins niet uit het dossier blijkt dat het rijbewijs van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde ongeldig was verklaard en dat het besluit tot ongeldigverklaring aan de verdachte bekend was gemaakt en op het moment van het tenlastegelegde van kracht was, kan het hof niet vaststellen dat aan het hiervoor onder a bedoelde vereiste is voldaan. Hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht omtrent de in 2002 gebruikelijke wijze van bekendmaking van besluiten tot – kort gezegd – ongeldigverklaring maakt dit niet anders.
Het voorgaande betekent dat het hetgeen de verdachte is tenlastegelegd niet kan worden bewezen en dat het hof, met de politierechter en de raadsman, van oordeel is dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 december 2021.
mr. A.M. van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.