ECLI:NL:GHAMS:2021:3933

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
23-004501-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aanwezigheid en uitvoer van MDMA met impliciete vrijspraak voor opzettelijke aanwezigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van MDMA op 23 augustus 2017 in Amsterdam. Het hof heeft de zaak behandeld na eerdere zittingen op 9 mei 2018, 2 juli 2019 en 16 november 2021. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 19 december 2017 was uitgesproken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een internationale drugshandel, waarbij hij MDMA in grote hoeveelheden vervoerde. De verdachte ontkende echter te weten dat hij met verdovende middelen bezig was en stelde dat zijn activiteiten gericht waren op de handel in andere goederen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de taxichauffeur beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op het vervoeren van MDMA. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte de subsidiaire variant van de tenlastelegging wel bewezen. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het aanwezig hebben van MDMA, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de impact van harddrugs op de volksgezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004501-17
datum uitspraak: 14 december 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654113-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2018, 2 juli 2019 en 16 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd en/of aanwezig gehad
- 35 zakken met (in totaal) 246.000 tabletten/pillen bevattende MDMA, in elk geval 9636 tabletten/pillen MDMA en/of
- 21 zakken met brokken (in totaal) 31,04 kilogram MDMA, in elk geval 1998,1 gram MDMA,
in elk geval een zeer grote hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 23 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoerig van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen (ongeveer)
- 35 zakken met (in totaal) 246.000 tabletten/pillen bevattende MDMA, in elk geval 9636 tabletten/pillen MDMA en/of
- 21 zakken met brokken (in totaal) 31,04 kilogram MDMA, in elk geval 1998,1 gram MDMA in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders opzettelijk
- telefonisch contact gelegd met een taxichauffeur en/of
- met voornoemde taxichauffeur afspraken gemaakt over een taxirit naar Duitsland en/of de prijs van die taxirit en/of
- voornoemde taxichauffeur ontmoet en/of in de taxi van voornoemde taxichauffeur plaatsgenomen en/of weggereden in die taxi en/of
- voornoemde hoeveelheden MDMA in voornoemde taxi geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en een andere bewijsconstructie hanteert dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Bruikbaarheid verklaringen verdachte
De raadsman heeft zich tijdens de behandeling van onderhavige strafzaak op het standpunt gesteld dat gedeelten van de verklaringen van de verdachte verkeerd zijn vertaald door de tolk.
Ter terechtzitting van 2 juli 2019 heeft het hof geconstateerd dat de vertaling van de op die zitting door de verdachte afgelegde verklaring problematisch verliep. Het hof zal daarom behoedzaam omgaan met deze en andere door de verdachte afgelegde verklaringen en -indien die verklaringen niet zijn verankerd in ander bewijs- die slechts voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden gebruiken voor zover die verklaringen niet nadien zijn betwist door de verdachte en/of zijn raadsman.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast:
De verdachte handelt internationaal in alle mogelijke goederen, hoofdzakelijk in witgoed, met als belangrijkste afzetmarkt Israël. In juni 2017 komt hij tijdens een tussenstop in Brussel in contact met een Jemeniet die zich [naam 1] dan wel [naam 1] noemt. Deze [naam 1] biedt de verdachte aan te bemiddelen in een deal, inhoudende dat Gillette scheermesjes en daarnaast kleding en vazen vanuit Duitsland in Israël op de markt zullen worden gebracht. De verdachte heeft goedkeuring van de Israëlische autoriteiten nodig alvorens te mogen importeren in Israël. Daarvoor heeft hij zogenaamde samples nodig van de leverancier. Pas na verkregen goedkeuring vindt betaling en levering van de goederen plaats. Volgens [naam 1] zijn de samples in Amsterdam en de goederen in Stuttgart. De verdachte schakelt tegen betaling van € 600,00 een vervoerder in om de samples in Amsterdam op te halen en naar Stuttgart te brengen. Als blijkt dat dit op het laatste moment niet lukt omdat de nodige gegevens niet op tijd worden aangeleverd wordt besloten dat de verdachte samen met [naam 1] de samples zal ophalen in Amsterdam en dat zij daarna met de samples naar Stuttgart zullen rijden om daar na verkregen goedkeuring van de autoriteiten de deal te sluiten. De verdachte vliegt vervolgens vanuit Israël naar Amsterdam en arriveert op Schiphol op 23 augustus 2017 rond 09.30 uur.
In Amsterdam treft de verdachte [naam 1] bij [hotel]. [naam 1] krijgt van de verdachte € 400,00 om een ontmoeting te regelen met degene die de samples zal brengen en om het vervoer daarvan te betalen. Na ongeveer een uur komt [naam 1] terug. Dan blijkt dat de samples niet naar het hotel kunnen worden gebracht maar elders moeten worden opgehaald. De verdachte bestelt vervolgens een taxichauffeur, door hem [naam 2] genoemd, van wie hij eerder die dag het telefoonnummer heeft gekregen van een andere taxichauffeur en die bereid is hem voor € 800,00 naar Stuttgart te brengen. Deze [naam 2] arriveert rond 16.30 bij het [hotel].
Als nog onduidelijk is wanneer en waar de verdachte de samples in ontvangst kan nemen, gaat de verdachte met [naam 1] en [naam 2] naar het casino. Daar laten de verdachte en [naam 2] zich registreren om 16.37 uur, terwijl [naam 1] het casino verlaat op het moment dat hij zijn paspoort moet tonen. De verdachte en [naam 2] verlaten het casino om 17.01 uur en gaan aan een tafeltje zitten op het terras van een pizzeria. Zij eten en drinken daar wat en praten met [naam 1] die leunend over het hek bij hun tafeltje staat. Vervolgens lopen zij samen naar de taxi. Onderweg krijgt de verdachte van [naam 1] een briefje met het adres waar de samples moeten worden gehaald en geeft hij dit briefje aan [naam 2].
[naam 2] rijdt met de verdachte en [naam 1] in de taxi naar het adres dat op het briefje staat, de [adres 2] in Amsterdam, waar zij om 18.33 uur arriveren. Daar moeten ze wachten op een telefoontje dat [naam 1] zou krijgen om te horen hoe het verder moet. [naam 1] stapt uit en loopt buiten heen en weer. [naam 1] blijft heen en weer lopen tot er een witte bestelauto komt aangereden. Om 19.28 staat [naam 2] uur buiten de taxi te bellen met de politie. [naam 2] had de politie eerder gewaarschuwd omdat hij de gang van zaken niet vertrouwde. [naam 1] loopt naar [naam 2], die in de taxi stapt.
Om 19.29 uur komt een witte bestelauto aangereden, die achter de taxi gaat staan. Een man met een wit shirt stapt uit de witte auto. [naam 2] stapt weer uit de taxi en gaat kort voor de taxi bellen, naar later blijkt met de politie. De achterklep van de witte auto gaat open. [naam 2] stapt weer in de taxi. Vervolgens worden dozen vanuit de witte bestelauto in de taxi geladen door [naam 1] en de man met het witte shirt. [naam 2] is inmiddels weer uit de taxi gestapt en kijkt toe en stapt om 19.31 weer in de taxi. De verdachte is in de taxi blijven zitten en heeft zich niet bemoeid met het inladen van de dozen.
Om 19.32 rijden [naam 2] en de verdachte weg in de taxi en de man met het witte shirt rijdt vlak daarna ook weg in de witte bestelauto. [naam 1] staat op het moment dat de taxi wegrijdt bij de passagierszijde van de taxi. Hij stapt niet in en verwijdert zich lopend vanaf de plaats waar de taxi en de witte bestelauto stonden.
[naam 2] rijdt de A10 op en stopt korte tijd later nadat hij een stopteken krijgt van een achter hem rijdende politieauto. De politie treft op de achterbank en in de achterbak in totaal zeven verhuisdozen aan met daarin plastic zakken met pillen en brokken, waarvan later uit onderzoek blijkt dat dit MDMA betreft. De verdachte wordt omstreeks 19.45 uur aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat overeenkomstig het vonnis van de rechtbank de tenlastegelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. De verdachte heeft willens en wetens MDMA vervoerd en getracht die MDMA uit te voeren uit Nederland. De belastende verklaringen van de taxichauffeur en politieambtenaar [verbalisant] zijn betrouwbaar en kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant], onder meer inhoudende verklaringen van de taxichauffeur – welke processen-verbaal door de rechtbank als bewijsmiddelen 1 en 2 zijn gebruikt- evident onbetrouwbaar zijn en derhalve onbruikbaar voor het bewijs cq. van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De raadsman stelt dat er discrepanties zijn tussen voornoemde bewijsmiddelen en dat de verbalisant en de taxichauffeur elkaar op wezenlijke punten tegenspreken. Bewijsmiddel 1 is bovendien niets meer dan een parafrasering van het gesprek van de verbalisant met de taxichauffeur, waarover de taxichauffeur later bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat er onjuist is geverbaliseerd. Daarbij komt dat de taxichauffeur zichzelf veelvuldig tegenspreekt en aantoonbaar onwaarheden spreekt, aldus de raadsman. Tevens heeft de taxichauffeur tijdens zijn getuigenverhoor bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij voorafgaand aan het verhoor last had van serieuze geheugenproblemen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken omdat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het voorhanden hebben of de uitvoer van MDMA. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken dat bij de verdachte sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid omtrent de aanwezigheid van de drugs. De enkele omstandigheid dat hij achterwege heeft gelaten onderzoek te doen naar de inhoud van de dozen maakt dat niet anders. Ook de culpoze variant van het onder 1 tenlastegelegde acht de raadsman niet bewezen. Hij is van mening dat de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Een en ander moet volgens de raadsman leiden tot vrijspraak van beide tenlastegelegde feiten.
Oordeel van het hof
Vrijspraak van het onder 1 impliciet primair en onder 2 tenlastegelegde
De verdachte heeft, na aanvankelijk tegenover de politie en tegenover de rechter-commissaris te hebben gezwegen, vanaf 13 oktober 2017 steeds ontkend dat hij weet had van de in de taxi aangetroffen MDMA.
Zijn verklaringen komen erop neer dat hij er steeds vanuit is gegaan dat hij via [naam 1] zou kunnen deelnemen in een lucratieve handel in met name Gillette scheermesjes en dat daarop al zijn handelingen waren gericht.
Het hof acht de door de verdachte geschetste gang van zaken op zichzelf beschouwd niet zonder meer dermate onaannemelijk dat de verklaring van de verdachte hierover als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven. De gang van zaken zoals geschetst door de verdachte vindt deels bevestiging in overige stukken van het dossier, en wordt evenmin weersproken door de inhoud van dat dossier. Daarbij komt dat nader voor de hand liggend onderzoek, door of vanwege de politie of het openbaar ministerie achterwege is gebleven.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte daadwerkelijk wist dat het ging om verdovende middelen, hetgeen leidt tot de slotsom dat de tenlastegelegde opzet in de betekenis van willens en wetens handelen niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt.
Het hof is voorts van oordeel dat voormelde feiten en omstandigheden evenmin toereikend zijn om te kunnen concluderen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet op het vervoeren en uitvoeren van verdovende middelen heeft gehad. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het vervoeren of aanwezig hebben van de in de taxi aangetroffen MDMA dan wel de poging om de MDMA buiten het grondgebied van Nederland te brengen – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).Naar het oordeel van het hof is onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het vervoeren of aanwezig hebben van de in de taxi aangetroffen MDMA dan wel op de poging om de MDMA buiten het grondgebied van Nederland te brengen bewust heeft aanvaard.
Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, zodat de verdachte in zoverre van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde en van het onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde
Het hof overweegt dat onder 1 impliciet subsidiair ook het in artikel 10, eerste lid van de Opiumwet als overtreding strafbaar gestelde handelen in strijd met artikel 2, onder B en C van de Opiumwet is ten laste gelegd. Het hof acht de subsidiaire variant wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van het hof zijn er een aantal momenten geweest waarop de verdachte vraagtekens had moeten plaatsen bij de gang van zaken, hetgeen hij ook volgens zijn eigen verklaringen heeft gedaan, zij het in een laat stadium.
Allereerst merkt het hof op dat het opmerkelijk is dat de samples in Amsterdam waren terwijl de leverancier in Stuttgart zat en voorts dat de samples van Amsterdam naar Stuttgart moesten worden gebracht nog voordat de goedkeuring van de Israëlische autoriteiten was verkregen. Opvallend is ook dat het tot het eind van de middag duurde voordat de verdachte een adres kreeg van [naam 1] waar de samples konden worden opgehaald. Dat de verdachte bepaalde zaken zelf ook opmerkelijk vond, blijkt uit zijn verklaring bij de politie dat hij het vreemd en ongemakkelijk vond dat [naam 1] wegliep uit het casino op het moment dat hij zich moest identificeren en dat [naam 1] steeds een beetje achter hem en [naam 2] bleef. Uit de camerabeelden van het overladen van de dozen vanuit de witte bestelbus naar de taxi en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 2 juli 2019 blijkt bovendien dat [naam 1] vanaf het moment dat de taxi arriveerde in de [adres 2] tot het moment dat de witte bestelauto daar aan kwam rijden veel heen en weer liep. Toen de witte bestelbus vervolgens arriveerde bleek dat – anders dan de verdachte verwachtte - door de bestuurder van de bestelbus en [naam 1] geen 3 dozen, maar 7 dozen werden ingeladen in de achterbak én op de achterbank van de taxi. Desalniettemin is de verdachte tijdens het in- en uitladen van de dozen op geen enkel moment uit de taxi gestapt om daarover vragen te stellen en een blik te werpen op de inhoud van de dozen. Dit is opmerkelijk, temeer gelet op de verklaring van de verdachte bij de politie dat er iets niet in orde leek bij de aankomst van de witte bestelbus en dat hij achterdochtig begon te worden en het niet vertrouwde. Verder valt op dat de verdachte niet is uitgestapt uit de taxi toen [naam 1], die mee zou rijden in de taxi, in de [adres 2] bleef staan nadat de taxi en de witte bestelbus vlak achter elkaar wegreden. Tot slot was de vreemde gang van zaken al in een eerder stadium voor de taxichauffeur reden om de politie te waarschuwen. Het hof hecht waarde aan de verklaring van de taxichauffeur. Dat hij bij de rechter-commissaris op onderdelen anders heeft verklaard dan tegenover de politie is gelet op het tijdsverloop niet vreemd. De verklaring van de taxichauffeur vindt op dat punt bovendien bevestiging in de processen-verbaal van de politie met betrekking tot de gang van zaken op de dag van het tenlastegelegde feit op 23 augustus 2017. Het hof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen reden de verklaringen van de taxichauffeur en verbalisant [verbalisant] van het bewijs uit te sluiten.
Dat de verdachte ondanks bovengenoemde reeks van bevreemdende omstandigheden zich niet heeft gedistantieerd leidt het hof tot het oordeel dat hier geen sprake kan zijn van afwezigheid van alle schuld. Dat de verdachte volgens zijn verklaring in de broeksband van de bestuurder van de bestelbus een pistool had waargenomen maakt dat niet anders, reeds omdat het hof dat deel van zijn verklaring niet geloofwaardig acht.
Op grond van de voornoemde omstandigheden kan naar het oordeel van het hof de verdachte een verwijt worden gemaakt, nu hij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Niet is gebleken dat de verdachte alle maatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om wetsnaleving te verzekeren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 augustus 2017 te Amsterdam aanwezig heeft gehad
- 35 zakken met (in totaal) 246.000 pillen bevattende MDMA;
- 21 zakken met brokken (in totaal) 31,04 kilogram MDMA.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van de tijd die in het voorarrest is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte een first-offender is, dat zijn bedrijf failliet is verklaard en dat hij last heeft van chronische medische klachten. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in het geval van een eventuele detentie in Nederland ver verwijderd zal zijn van zijn familie in [land], dat hij geen Nederlands spreekt en dat hij anders dan Nederlanders en burgers van de Europese Unie niet in aanmerking komt voor detentiefasering en een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als het gevolg van verwijtbare onvoorzichtigheid zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA. Dergelijke harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, niet in de laatste plaats vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
Het hof zoekt bij de strafoplegging aansluiting bij de straffen die rechters plegen op te leggen bij het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid verdovende middelen. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Het hof constateert dat de redelijke termijn van berechting in de hoger beroep fase is overschreden. Nu deze overschrijding is gelegen in omstandigheden die het openbaar ministerie niet kunnen worden verweten, zal het hof volstaan met de enkele constatering daarvan.
Het hof acht, alles afwegende, hechtenis van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
hechtenisvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 5.215,00.
Heft op het – op 2 juli 2019- geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan degene die in het kader van de schorsing van de verdachte zekerheid heeft gesteld van het ter zekerheidsstelling gestorte bedrag van € 25.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. A.M. Kengen en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2021.