ECLI:NL:GHAMS:2021:3851

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
001017-21 (529 Sv), 000777-21 (530 Sv) en 000776-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in hoger beroep na voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure naar aanleiding van een verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand. Het verzoekschrift, ingediend op 18 augustus 2021, betreft een vergoeding voor schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en de kosten voor rechtsbijstand. Verzoeker, geboren in 1952, heeft van 17 juni 2017 tot 26 juli 2017 uitleveringsdetentie ondergaan en is op 26 juli 2017 in Nederland in verzekering gesteld. De voorlopige hechtenis is op 28 juli 2017 bevolen en verzoeker is op 11 november 2019 in vrijheid gesteld. Het hof heeft de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker gehoord tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer op 9 november 2021. Verzoeker heeft een schadevergoeding van € 92.690,00 gevraagd voor geleden schade, € 700,00 voor een deskundigenrapport, en € 60.076,50 voor rechtsbijstand in de strafzaak. Het hof heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van een schadevergoeding van € 89.290,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, en € 60.756,50 voor de kosten van rechtsbijstand. Het verzoek om vergoeding van de kosten voor het laten opstellen van een reclasseringsrapportage is afgewezen, omdat het hof van oordeel was dat deze kosten het belang van het onderzoek niet hebben gediend. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het hof, waarbij de voorzitter mr. A.W.T. Klappe de beschikking heeft ondertekend.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001017-21 (529 Sv), 000777-21 (530 Sv) en 000776-21 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002077-18
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 529, 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. M. Jonk,
Veembroederhof 109, 1019 HD Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 18 augustus 2021 ingekomen.
Op 3 november 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen. Omdat verzoeker niet in raadkamer kon verschijnen heeft de advocaat van verzoeker op 9 november 2021 een e-mailbericht gestuurd met daarin aanvullende stukken van verzoeker zelf, waaruit het standpunt van verzoeker blijkt.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 92.690,00;
kosten gemaakt in verband met het laten opmaken van een rapportage door een deskundige, die volgens verzoeker het belang van het onderzoek hebben gediend, ten bedrage van € 700,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 60.076,50;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 9 juli 2021 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ad a
Verzoeker heeft van 17 juni 2017 tot 26 juli 2017 uitleveringsdetentie ondergaan.
Verzoeker is op 26 juli 2017 in Nederland in verzekering gesteld. Vervolgens is op 28 juli 2017 de voorlopige hechtenis van verzoeker bevolen. Verzoeker is op 11 november 2019 in vrijheid gesteld.
De advocaat van verzoeker heeft bepleit dat de forfaitaire vergoeding voor de periode die verzoeker in het buitenland in detentie heeft doorgebracht dient te worden vermeerderd met € 60,00 per dag. Verzoeker heeft deze periode immers in beperkingen doorgebracht en daardoor is deze periode substantieel zwaarder uitgevallen dan een detentieperiode in een Nederlandse cel in beperkingen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker pas tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in hoger beroep bij het hof op 25 juni 2021 een uitgebreide(re) inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Gelet daarop heeft verzoeker bijgedragen aan het voortduren van de tegen hem toegepaste preventieve hechtenis. De gevolgen daarvan dienen daarmee gedeeltelijk, namelijk voor 50%, voor zijn rekening en risico te blijven. Met betrekking tot het verblijf van de dagen in de buitenlandse cel is een bedrag van €130,00 per dag redelijk.
Naar het oordeel van het hof zijn er geen redenen om af te wijken van de forfaitaire vergoeding voor de periode die verzoeker in het buitenland in detentie in beperkingen heeft doorgebracht. Het hof zal een bedrag van € 130,00 per dag toekennen voor de dagen die verzoeker in het buitenland in detentie heeft doorgebracht.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 89.290,00.
Ad b
Verzoeker heeft een vergoeding verzocht voor kosten die zijn gemaakt voor het opstellen van een adviesrapport, waarmee schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoeker is gemotiveerd in hoger beroep. Het verzoek van de verdediging om een reclasseringsrapportage te laten opstellen was door het hof afgewezen, waardoor verzoeker genoodzaakt was deze kosten zelf te maken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding dient te worden afgewezen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 5 november 2019 en uit de beschikking waarbij de schorsing van de voorlopige hechtenis werd bevolen, blijkt immers op geen enkele wijze dat de aanwending van de kosten voor het laten opstellen van het reclasseringsrapport het belang van het onderzoek heeft gediend.
Op grond van artikel 529 Sv komt verzoeker in aanmerking voor vergoeding van de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. De vraag of de aanwending van de kosten het belang van het onderzoek heeft gediend, dient het hof te beantwoorden met inachtneming van de aard en ernst van de zaak en van alle daarbij op het spel staande belangen.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal heeft naar het oordeel van het hof het adviesrapport dat is opgesteld op verzoek van de verdediging het belang van het onderzoek niet gediend. Gelet daarop acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de verzochte vergoeding.
Ad c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van de gehele verzochte vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 60.076,50.
Ad d
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 89.290,00 (negenentachtig duizend tweehonderdnegentig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 60.756,50 (zestigduizend zevenhonderdzesenvijftig euro en vijftig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, F.A. Hartsuiker en V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 150.046,50 (honderdvijftigduizend zesenveertig euro en vijftig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. De Zwijger Advocaten te Amsterdam o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 7 december 2021,
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.