ECLI:NL:GHAMS:2021:3850

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
000684-21 (530 Sv) en 00685-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake vergoeding van kosten rechtsbijstand

Op 7 december 2020 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2020, waarin een verzoek om vergoeding van kosten in verband met rechtsbijstand werd behandeld. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de advocaat-generaal en de advocaat van appellant gehoord tijdens de openbare behandeling op 9 november 2021. Appellant was niet aanwezig in de raadkamer. Het verzoek van appellant omvatte schadevergoeding van € 105,00, reiskosten van € 1,72, en kosten van rechtsbijstand van € 280,00 voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De rechtbank had eerder de verzochte vergoeding toegewezen, maar ook vastgesteld dat appellant een bedrag van € 356,10 aan de Staat moest betalen, wat aanleiding gaf tot verrekening. De advocaat-generaal stelde dat het hoger beroep afgewezen moest worden, omdat de wet dit voorschrijft en de rechter geen vrijheid heeft in deze verrekening. Appellant betwistte de verrekening met de kosten van rechtsbijstand, maar het hof oordeelde dat de beslissing van de rechtbank juist was en op goede gronden berustte. Het hof benadrukte dat de afwijzing van de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure niet vanzelfsprekend was, maar in dit geval was er geen grond voor een billijkheidsoordeel. Het hof heeft het hoger beroep afgewezen en de beschikking is onverwijld betekend aan appellant.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000684-21 (530 Sv) en 00685-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-296103-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2020 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. I.J.G. van Raab van Canstein,
Nijenburg 75b, 1081 GE Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 7 december 2020 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 105,00;
reiskosten gemaakt ten behoeve van het bezoeken van het politiebureau ten bedrage van € 1,72;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot).
De rechtbank heeft de verzochte vergoeding toegewezen. De rechtbank heeft tevens geconstateerd dat appellant op grond van een jegens hem uitgesproken, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht was € 356,10 aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het toegekende bedrag vatbaar was voor verrekening overeenkomstig artikel 534, lid 3 Sv en heeft het toegekende bedrag verrekend met de door appellant aan de Staat verschuldigde geldsom.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het appel moet worden afgewezen voor zover dit is gericht tegen de beslissing tot verrekening. De wet schrijft in artikel 534 Sv voor dat verrekend wordt, de rechter heeft op dat punt geen vrijheid. De verrekeningsplicht geldt ook voor de vergoeding van de kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure.
Appellant heeft gesteld dat artikel 534 Sv geen grondslag biedt voor verrekening met de vergoeding van de kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure, omdat deze vergoeding feitelijk toekomt aan de advocaat.
Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. Het hof verenigt zich derhalve met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
Ad c
Met betrekking tot het verzoek tot forfaitaire vergoeding van kosten van rechtsbijstand in een verzoekschriftprocedure overweegt het hof dat een (deels) afwijzende beslissing op het onderliggende verzoek dat ziet op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, niet vanzelfsprekend met zich brengt dat ook het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de verzoekschriftprocedure moet worden afgewezen. Ook bij vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure gaat het om een billijkheidsoordeel. Geen gronden van billijkheid bestaan indien het appellant, voorzien van een rechtsgeleerd advocaat, rechtstreeks uit de wet en/of de bestendige gepubliceerde jurisprudentie volstrekt duidelijk had moeten zijn dat het onderliggende verzoek zou worden afgewezen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat hiervan in casu sprake is. Er zijn dan ook geen gronden van billijkheid voor een vergoeding ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, F.A. Hartsuiker en V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021.