ECLI:NL:GHAMS:2021:3848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
000920-21 (530 Sv) en 000921-20 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor geleden schade als gevolg van voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift was op 29 september 2020 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 1 maart 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 9 november 2021 was verzoeker niet aanwezig. Verzoeker had een schadevergoeding van € 8.395,00 gevraagd voor schade door voorlopige hechtenis en € 550,00 voor kosten van rechtsbijstand.

Het hof oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. Volgens artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering kan een vergoeding alleen worden toegekend als de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel. Aangezien verzoeker was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, was het hof van mening dat de wet een vergoeding uitsluit in dit geval. Het hof verklaarde verzoeker dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoekschrift.

Daarnaast overwoog het hof dat voor de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verzoekschriftprocedures, de rechter moet beoordelen of er gronden van billijkheid aanwezig zijn. Het hof concludeerde dat verzoeker, met een rechtsgeleerd advocaat, had moeten begrijpen dat zijn verzoek zou worden afgewezen, gezien de wet en de jurisprudentie. Daarom werd ook het verzoek om vergoeding van rechtsbijstand afgewezen. De beschikking werd gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op de openbare zitting van 7 december 2021.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000920-21 (530 Sv) en 000921-20 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-004441-15
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. T. Mustafazade,
Falckstraat 14, 1017 VW Amsterdam.

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 29 september 2020 ingekomen.
Op 1 maart 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 8.395,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Verzoeker is bij arrest van dit hof van 3 juli 2020 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van het voorarrest ter zake van het onder 2 en 4 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard en ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is verzoeker vrijgesproken.
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ad a
Artikel 533, eerste lid, Sv luidt als volgt:
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding uit ’s Rijks kas toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
Nu de wet een vergoeding op voet van artikel 533 Sv expliciet uitsluit in het geval de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, kan verzoeker niet worden ontvangen in zijn verzoek. Het hof zal verzoeker dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het verzoekschrift.
Ad b
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Met betrekking tot het verzoek tot forfaitaire vergoeding van kosten van rechtsbijstand in een verzoekschriftprocedure overweegt het hof dat een (deels) afwijzende beslissing op het onderliggende verzoek dat ziet op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, niet vanzelfsprekend met zich brengt dat ook het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de verzoekschriftprocedure moet worden afgewezen. Ook bij vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure gaat het om een billijkheidsoordeel. Geen gronden van billijkheid bestaan indien het verzoeker, voorzien van een rechtsgeleerd advocaat, rechtstreeks uit de wet en/of de bestendige gepubliceerde jurisprudentie volstrekt duidelijk had moeten zijn dat het onderliggende verzoek zou worden afgewezen. In casu is hiervan sprake, gelet op tekst van de wet en de bestendige jurisprudentie van dit hof.

4.Beslissing

Het hof :
Verklaart verzoeker niet-ontvankelijk.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021.