ECLI:NL:GHAMS:2021:3847

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
000673-21 (530 Sv) en 000674-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en zorgmachtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2021. Het hoger beroep is ingesteld door de verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten en een verzoek heeft ingediend om schadevergoeding op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker stelt schade te hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis en de daaropvolgende zorgmachtiging, die door de rechtbank is afgegeven. De rechtbank had eerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de motivering dat de verzoeker was ontslagen van alle rechtsvervolging, maar dat er wel een zorgmachtiging was afgegeven die zijn vrijheid ontnam.

Het hof heeft de stukken van de strafzaak bestudeerd en de advocaat-generaal gehoord. De verzoeker en zijn advocaat zijn niet verschenen in de raadkamer. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid zijn voor schadevergoeding, aangezien de verzoeker in voorlopige hechtenis zat vanwege zijn psychiatrische problematiek en de zorgmachtiging noodzakelijk was voor zijn behandeling. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet in een strafrechtelijk kader hoorde, maar dat de zorgmachtiging een passende maatregel was.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter de beschikking heeft ondertekend in afwezigheid van de griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 december 2021.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000673-21 (530 Sv) en 000674-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-223512-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. K. Cras,
H.J.E. Wenckebachweg 150 D, 1114 AD Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 10 februari 2021 beperkt ingesteld door verzoeker (hierna appellant) en richt zich enkel tegen de beslissing die is genomen met betrekking tot het verzoek op de voet van artikel 533 Sv.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant en zijn advocaat zijn niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 17.650,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
Appellant is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 april 2020 ontslagen van alle rechtsvervolging. Op diezelfde datum is een zorgmachtiging voor de duur van zes maanden afgegeven.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
Verzoeker heeft -in de strafzaak met parketnummer 13/223512-19- in voorlopige hechtenis gezeten, op de grond dat de kans op herhaling groot werd geacht omdat de psychiatrische problematiek die tot het strafbare feit had geleid onverminderd bij verzoeker aanwezig was. De maatregelen van ISD en van artikel 37 Sr behoorden in de strafzaak tot de afdoeningsmogelijkheden en het onderzoek ter voorbereiding van een verzoekschrift voor het afgeven van een zorgmachtiging werd tijdens de voorlopige hechtenis verricht. Zonder zorgmachtiging was er geen passend alternatief (een plaats in een GGZ-instelling) voor de voorlopige hechtenis.
De zorgmachtiging in de zin van artikel 2.3 Wfz valt aan te merken als een tot vrijheidsbenemende strekkende maatregel in de zin van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering’ (Sv), reden waarom de voorlopige hechtenis kon voortduren zonder dat sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv.
De rechtbank Amsterdam heeft op 22 april 20202 vonnis gewezen en het ten laste gelegde strafbare feit bewezen geacht maar geconcludeerd dat de verzoeker ten tijde van de bewezenverklaarde bedreiging leed aan een psychotische stoornis en dat het feit niet aan hem kon worden toegerekend. Verzoeker is dan ook ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank overweegt in het vonnis dat, anders dan de psycholoog heeft geadviseerd, zij een tbs-maatregel echter niet aan de orde acht. Wel heeft de rechtbank aan verdachte in de zaak met rekestnummer 20-1985, welk rekest tegelijkertijd met de strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend. Daarmee is onder meer machtiging verleend voor een gedwongen opname van verzoeker.
Weliswaar is de strafzaak van verzoeker uiteindelijk geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel in de zin van het Wetboek van Strafrecht, maar tegelijkertijd is door de rechtbank een (civiele) zorgmachtiging voor de duur van 6 maanden afgegeven in welk kader de vrijheid van verzoeker wordt ontnomen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor schadevergoeding voor de dagen, doorgebracht in detentie. Het verzoek om vergoeding van deze dagen zal dan ook worden afgewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek terecht is afgewezen en verenigt zich met de beslissingen van de rechtbank en de motivering.
Appellant heeft gesteld dat ruimte is voor vergoeding, nu het strafrechtelijk voorarrest eigenlijk te lang op oneigenlijke gronden 'gebruikt' is - bij gebrek aan andere civiele zorgmiddelen en machtigingen - om appellant simpelweg van de straat te houden, terwijl bij justitie reeds langere tijd bekend was wat de psychische gesteldheid van appellant was. Het was duidelijk dat appellant niet in een strafrechtelijk kader behoorde en toch is hij daarin maandenlang vastgehouden. Gelet hierop ziet appellant gronden van billijkheid om tot toewijzing van het verzoek tot schadevergoeding over te gaan, dan wel om dit te matigen naar een bedrag dat het hof passend acht.
Het hof is van oordeel dat beslissing van de rechtbank juist is en op goede gronden berust. Het hof verenigt zich derhalve met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021.