ECLI:NL:GHAMS:2021:3846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
000678-21 (530 Sv) en 000677-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verzoeker in schadevergoeding na beëindiging overleveringszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de verzoeker (appellant) tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2019. De rechtbank had de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding, omdat het inleidende verzoekschrift niet tijdig was ingediend. De verzoeker had schadevergoeding gevraagd voor kosten die hij had gemaakt in verband met een beëindigde strafzaak, waarbij de overleveringszaak formeel was beëindigd op 30 november 2017. De advocaat van de verzoeker had op 8 maart 2018 een concept verzoekschrift ingediend, maar het originele, getekende verzoekschrift werd pas op 23 april 2018 ingediend, meer dan drie maanden na de formele beëindiging van de overleveringszaak. Het hof heeft de argumenten van de verzoeker en de advocaat-generaal gehoord en is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoekschrift te laat is ingediend. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep afgewezen. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000678-21 (530 Sv) en 000677-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-751582-17
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2019 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 67 van de Overleveringswet (OLW), 89 (oud) en 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. G.I. Roos,
Flevostraat 6, 1315 CC Almere

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 5 december 2019 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van appellant, mr. D.M. Moes, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 315,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd, nadat op 30 november 2017 bij schriftelijke verklaring van de officier van justitie de vordering van 27 oktober 2017 tot het in behandeling nemen van het Europees Arrestatie Bevel is ingetrokken.
De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard en dit als volgt gemotiveerd:
Wanneer is de zaak beëindigd?
De officier van justitie heeft bij e-mail van 28 november 2017 aan de toenmalige advocaat van verzoeker medegedeeld van de uitvaardigende autoriteit te hebben vernomen dat het tegen verzoeker uitgevaardigde EAB was ingetrokken.
De vordering van 27 oktober 2017 van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, ingediend bij de rechtbank, is vervolgens bij schriftelijke verklaring van 30 november 2017 van de officier van justitie ingetrokken. Hiermee was de overleveringszaak formeel beëindigd.
Wanneer zijn de verzoeken ingediend?
De advocaat van verzoeker heeft op 8 maart 2018 per fax in concept verzoeken tot schadevergoeding ingediend bij de rechtbank.
(…)
Bij fax van 23 april 2018 heeft de advocaat van verzoeker de door verzoeker ondertekende verzoeken ingediend bij de rechtbank.
Verzoeken te laat ingediend
De rechtbank stelt allereerst vast dat de advocaat niet binnen de bij de brief van 22 maart 2018 gestelde termijn van veertien dagen het originele, getekende verzoekschrift heeft ingediend. Het originele, getekende verzoekschrift is immers pas op 23 april 2018 ingediend, dus meer dan een maand na dagtekening van de brief. De rechtbank gaat wat betreft de datum van indiening van het verzoekschrift dan ook niet uit van de datum waarop het verzoekschrift in concept was ingediend, maar van de datum waarop het originele, getekende verzoekschrift is ingediend.
Het originele, getekende verzoekschrift is niet binnen drie maanden na de formele beëindiging van de overleveringszaak op 30 november 2017 ingediend. De advocaat vermeldt in zijn verzoekschrift dat de zaak door een schriftelijke sepotbeslissing van 8 december 2017 zou zijn beëindigd. Ook indien deze datum als het moment van beëindiging van de zaak zou worden aangemerkt, hoewel de raadsman ter zitting niet heeft kunnen toelichten waar deze datum op is gebaseerd, is het verzoekschrift te laat ingediend.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank het verzoekschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu het verzoek te laat is ingediend. De zaak is formeel beëindigd met de schriftelijke intrekking van de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB op 30 november 2017. Op 28 november 2017 is al een e-mailbericht gestuurd naar de advocaat van appellant dat het uitgevaardigde EAB zou worden ingetrokken. De brief die op 7 december 2017 volgde was een formeel bericht vanuit Frankrijk over het intrekken van de signalering.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tijdig is ingediend. De signalering is pas op 13 december 2017 ingetrokken en op dat moment is appellant pas op het hoogte geraakt van het einde van de zaak. Appellant heeft ter onderbouwing enkele e-mails overlegd.
Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep en is met de rechtbank van oordeel dat het verzoekschrift niet tijdig binnen drie maanden na de formele beëindiging van de overleveringszaak op 30 november 2017 is ingediend, met dien verstande dat het hof als datum van indienen van het verzoekschrift de datum van 8 maart 2018 als uitgangspunt neemt.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021.