ECLI:NL:GHAMS:2021:3843

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
000690-21 (530 Sv) en 000691-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkheidsverklaring van verzoeker in schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de appellant tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021. De rechtbank had de appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot schadevergoeding, omdat het verzoekschrift incompleet was ingediend. De appellant had op 31 mei 2021 hoger beroep ingesteld en op 9 november 2021 vond de openbare behandeling van het verzoekschrift plaats. De advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van de appellant, mr. T. den Haan, waren aanwezig, maar de appellant zelf verscheen niet in raadkamer.

Het verzoek van de appellant betreft een schadevergoeding van € 105,00 voor schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak, en € 560,00 voor kosten van rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. Het hof oordeelt dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat het verzuim van het ontbreken van een ondertekend verzoekschrift is hersteld door het overleggen van een ondertekend exemplaar in hoger beroep. Het hof komt tot de conclusie dat de appellant ontvankelijk is in zijn verzoek.

De rechtbank had de appellant niet-ontvankelijk verklaard, maar het hof oordeelt dat deze beslissing onterecht was, omdat het verzuim inmiddels was hersteld. Het hof kent de appellant een vergoeding toe van € 105,00 voor de ondergane verzekering en € 560,00 voor de kosten van rechtsbijstand. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en het hof doet opnieuw recht, waarbij het de verzochte vergoedingen toekent.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000690-21 (530 Sv) en 000691-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-251295-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. E.G.S. Roethof,
Ceintuurbaan 67, 1100 AB Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 31 mei 2021 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van appellant, mr. T. den Haan, ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 105,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 november 2020 is appellant vrijgesproken van het tenlastegelegde. De strafzaak met voormeld parketnummer is aldus geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard en dit als volgt gemotiveerd:
De rechtbank acht het verzoekschrift tot schadevergoeding niet-ontvankelijk, nu het verzoekschrift incompleet op 10 februari 2021 is aangeleverd.
Het door verzoeker ondertekend exemplaar, welke bij brieven d.d. 11 februari 2021 en 06 april 20121 is opgevraagd, is tot op heden niet ontvangen.
De advocaat van appellant heeft aangevoerd dat appellant ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij in raadkamer in hoger beroep namens appellant een ondertekend verzoekschrift heeft overlegd en daarmee het verzuim heeft hersteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de appellant ontvankelijk kan worden verklaard, nu er een ondertekend verzoekschrift is overlegd, en dat de gevraagde vergoeding voor toewijzing vatbaar is, met dien verstande dat slechts een forfaitaire vergoeding voor één instantie dient te worden toegekend. De niet-ontvankelijkheidsverklaring van appellant door de rechtbank is uitsluitend aan appellant te wijten. De (financiële) gevolgen van het ontbreken van een ondertekend verzoekschrift en het achterwege blijven van herstel ondanks rappel moeten voor de rekening van appellant blijven.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof was de beslissing van de rechtbank appellant niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een ondertekend exemplaar van het ingediende verzoekschrift juist. Dit verzuim is echter hersteld, doordat namens appellant in raadkamer in hoger beroep alsnog een ondertekend exemplaar van het verzoekschrift is overlegd. Appellant is dan ook ontvankelijk.
Ad a
Appellant is op 6 oktober 2020 in verzekering gesteld. Appellant is op 7 oktober 2020 in vrijheid gesteld.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering tot een bedrag van € 105,00.
Ad b en ad c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg en hoger beroep, ten bedrage van € 560,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 105,00 (honderdvijf euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 560,00 (vijfhonderdzestig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021s.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 665,00 (zeshonderdvijfenvijftig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden mr. E.G.S. Roethof o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 7 december 2021,
mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter.