ECLI:NL:GHAMS:2021:3842

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
000668-21 (530 Sv) en 000664-21 (533 Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding na aanhouding zonder inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2019. De appellant, geboren in 1956, had een verzoek ingediend om schadevergoeding voor de kosten die hij stelt te hebben gemaakt als gevolg van een aanhouding zonder inverzekeringstelling. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is geweest van een inverzekeringstelling zoals bedoeld in artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechtbank had eerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de wet geen vergoeding voorziet voor de periode waarin iemand wordt opgehouden voor verhoor, maar pas vanaf het moment van inverzekeringstelling. De advocaat van de appellant voerde aan dat de vrijheidsbeneming onrechtmatig was en dat hij recht had op schadevergoeding op basis van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde echter dat de nationale wetgeving, die geen vergoeding voor deze situatie voorziet, prevaleert boven het EVRM. Het hof concludeerde dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de gevraagde schadevergoeding en wees het hoger beroep af. De beslissing werd genomen in de meervoudige raadkamer, waarbij de griffier aanwezig was, en de beschikking werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000668-21 (530 Sv) en 000664-21 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-090120-19
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2019 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 89 (oud) en 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J. van Bennekom,
Admiraal de Ruijterweg 213a, 1056 GH Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 23 oktober 2019 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 9 november 2021 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 210,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 280,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 280,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (sepot onvoldoende bewijs).
Ad a en ad b
De rechtbank heeft de verzochte vergoeding afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:
De rechtbank stelt vast dat in de onderliggende casus geen sprake is geweest van een inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 89 Sv.
De regeling zoals die is neergelegd in artikel 89 Sv voorziet niet in toekenning van een schadevergoeding voor de periode waarin een verdachte wordt opgehouden voor verhoor, maar pas vanaf het moment van inverzekeringstelling. De advocaat stelt dat de vrijheidsbeneming onrechtmatig is geweest en dat ondanks dat geen sprake is geweest van inverzekeringstelling een schadevergoeding moet worden toegekend. Hij doet daartoe een beroep op artikel 5, vijfde lid, EVRM, dat beoogt bescherming te bieden tegen willekeurige vrijheidsbeneming.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de schade door vrijheidsbeneming in de periode voorafgaande aan de inverzekeringstelling op grond van het bepaalde in artikel 5 EVRM naar analogie van hetgeen is bepaald in artikel 89 Sv toch voor vergoeding in aanmerking komt en of zij bij de beoordeling van dit verzoek rechtstreeks moet teruggrijpen op artikel 5 EVRM.
De rechtbank kan deze gedachtegang niet volgen. Artikel 5 EVRM beoogt bescherming te bieden tegen willekeurige vrijheidsbeneming. Artikel 89 Sv is een voldoende implementatie van artikel 5 EVRM. Het komt tegemoet aan de door artikel 5 EVRM beoogde bescherming in gevallen waarin de strafzaak eindigt zonder strafoplegging, ongeacht de rechtmatigheid of onrechtmatigheid. Onze wetgever heeft er daarbij voor gekozen om de bescherming zich niet te laten uitstrekken tot de aan de inverzekeringstelling voorafgaande vrijheidsbeneming. De (implementatie in de) nationale wet prevaleert.
Gelet hierop kan verzoeker geen aanspraak maken op de gevraagde vergoeding en dient het verzoek te worden afgewezen. Verzoeker kan een klacht indienen en zich tot de civiele rechter wenden.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid aanwezig de standaardvergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman voor indiening van het onderhavige verzoek.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding voor de dag die appellant is opgehouden voor verhoor niet kan worden toegewezen, nu de wet niet in een zodanige mogelijkheid voorziet. Pas in het geval van inverzekeringstelling is ruimte voor vergoeding. Nu het voorgaande evident uit de wet volgt, dient ook geen vergoeding te worden toegekend voor het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift.
Namens appellant is gesteld dat de beschikking van de rechtbank berust op een onjuiste uitleg van het recht. Artikel 5 EVRM werkt rechtstreeks door in de nationale rechtsorde, waardoor een justitiabele een beroep kan doen op het bepaalde in dat artikel. Het internationale recht prevaleert derhalve. In geval van discrepantie met het nationale recht, dient voorrang gegeven te worden aan het EVRM. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar jurisprudentie van het EHRM en het Europese Hof van Justitie.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat in onderhavige zaak geen sprake is geweest van een inverzekeringstelling, als bedoeld in artikel 533 Sv. Appellant is aangehouden en opgehouden voor verhoor. Dat appellant vervolgens is heengezonden en de zaak geseponeerd werd, maakt de vrijheidsbeneming niet onrechtmatig. Nu niet gebleken is dat sprake was van een onrechtmatige detentie, is geen sprake van strijd met het bepaalde in artikel 5 EVRM. Gelet op het voorgaande kan appellant geen aanspraak maken op de gevraagde vergoeding en dient het verzoek te worden afgewezen.
Ad c
Met betrekking tot het verzoek tot forfaitaire vergoeding van kosten van rechtsbijstand in een verzoekschriftprocedure overweegt het hof dat een (deels) afwijzende beslissing op het onderliggende verzoek dat ziet op de vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, niet vanzelfsprekend met zich brengt dat ook het verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten behoeve van de verzoekschriftprocedure moet worden afgewezen. Ook bij vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure gaat het om een billijkheidsoordeel. Geen gronden van billijkheid bestaan indien het appellant, voorzien van een rechtsgeleerd advocaat, rechtstreeks uit de wet en/of de bestendige gepubliceerde jurisprudentie volstrekt duidelijk had moeten zijn dat het onderliggende verzoek zou worden afgewezen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat hiervan in casu sprake is. Er zijn dan ook geen gronden van billijkheid voor een vergoeding ter zake van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
Wijst het hoger beroep af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, V.M.A. Sinnige en A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is bij ontstentenis van de griffier alleen ondertekend door de voorzitter en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van dit hof van 7 december 2021.