ECLI:NL:GHAMS:2021:3811

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
23-001514-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 63.000 aangetroffen op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van witwassen, nadat op 4 november 2015 op Schiphol een geldbedrag van € 63.000 in zijn broeksband werd aangetroffen. De verdachte kon geen concrete en verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot een vermoeden van witwassen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde bewezen dat de verdachte het geldbedrag voorhanden had en de werkelijke aard ervan had verborgen, terwijl hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 41 dagen en het geldbedrag werd verbeurd verklaard. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001514-17
datum uitspraak: 13 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlemmermeer) van 25 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-820993-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 januari 2020 en 29 juni 2021.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald
in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 november 2015, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van ongeveer 63.000,= euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van ongeveer 63.000,= euro, - gebruik heeft gemaakt en/of - de werkelijke aard heeft verborgen en/of verhuld en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of - heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist en/of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat dit voorwerp/geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a Sv.

Bewijsoverweging

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit voor
het eerste ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat de getekende afstandsverklaring op grond van artikel 359a Sv dient te worden uitgesloten van het bewijs.
In de toentertijd geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor staat dat “de verdachte na aankomst van de raadsman op het politiebureau vervolgens de gelegenheid krijgt dertig minuten vertrouwelijk met de raadsman te spreken”. De enkele omstandigheid dat een raadsman zich niet tijdig meldt, doet daaraan - op grond van jurisprudentie van dit hof - niet af. De verdachte heeft geen daadwerkelijke en effectieve rechtsbijstand gehad voorafgaand aan het verhoor, waardoor terughoudendheid was geboden bij het laten tekenen van de afstandsverklaring.
Ook heeft de raadsvrouw bepleit dat van (een vermoeden van) witwassen geen sprake is. De verdachte heeft verklaard in de bontjassenhandel te zitten en op verzoek van [naam 1] (
opmerking hof: in het dossier ook wel aangeduid als [naam 1])een geldbedrag te hebben opgehaald. Over de herkomst van het geld heeft hij verklaard dat het afkomstig is van een klant - de heer [naam 2] - die een bestelling had geplaatst, welke verklaring hij later heeft aangevuld. Er is derhalve van meet af aan sprake geweest van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. De reisroute van de verdachte is verklaarbaar omdat het vaak een stuk voordeliger is met tussenstops te reizen. Bovendien werden ten tijde van de tenlastegelegde periode coupures van € 500,00 nog uitgegeven en was het gebruik ervan in het legale circuit niet ongewoon.
Het hof overweegt als volgt.
Het op artikel 359a Sv gebaseerde verweer van de verdediging wordt - voor zover het de door
de verdachte afgelegde verklaring betreft - bij gebreke van belang gepasseerd. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte van meet af aan een consistente verklaring heeft afgelegd, zodat er geen reden is geen acht te slaan op deze verklaringen van de verdachte.
Naar bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard
zijn dat deze een vermoeden van een criminele herkomst van de goederen rechtvaardigen. Indien dit
zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst
van de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder
en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Op 4 november 2015 werd de verdachte door het personeel van de douane, belast met controlewerkzaamheden, op Schiphol aangetroffen met € 63.000,00 in hoofdzakelijk coupures
van € 500,00. Deze coupures bevonden zich in de broeksband bij de verdachte.
De verklaringen van de verdachte hierover afgelegd houden, naar de kern weergegeven, in dat hij
werkt in de bontjassen-industrie en dat een van de medewerkers - volgens de pleitaantekeningen in
eerste aanleg (nummer 18) zijn werkgever - de heer [naam 1], hem gevraagd heeft geld op te halen in Rusland. Hij is vervolgens naar Sint-Petersburg gevlogen en heeft daar op het vliegveld de contactpersoon van de afnemer getroffen die het geld in ontvangst nam. Hij heeft nadat hij vrij was gelaten de eigenaar van het geld weten op te sporen, te weten [naam 2], woonachtig in [plaats]. Van laatstgenoemde bevinden zich in het dossier een ondertekende verklaring en een kopie van diens paspoort, alsmede een certificaat van overlijden van de vader van [naam 2] en een certificaat van rechtsopvolging waaruit ondubbelzinnig blijkt dat [naam 2] het geld heeft ontvangen uit een erfenis.
De verdachte was op die 4e november 2015 van Athene naar Istanbul gevlogen om vanuit Istanbul
door te vliegen naar Sint-Petersburg. Vervolgens is de verdachte van Sint-Petersburg naar Amsterdam gevlogen, en van Amsterdam wilde hij doorvliegen naar Barcelona om aldaar een vriend te bezoeken.
Het hof stelt voorop dat het op Schiphol op voornoemde wijze aantreffen in de broeksband van
€ 63.000,00, mede gelet op het reisschema, een vermoeden oplevert van witwassen. Voorts is het hof
van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet kan worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. De verdachte kan desgevraagd niet de naam van de bontjassenfabriek noemen waar hij
heeft gewerkt en evenmin kan hij gegevens verschaffen over [naam 1]. Het hof merkt daarbij op dat
het ingeval van zo’n substantieel geldbedrag op zijn minst te verwachten zou zijn dat de klant en/of werkgever zich meldt met een concrete en verifieerbare ontlastende op schrift gestelde verklaring over het kopen en betalen van spullen met de daarbij behorende factuur/facturen, en dat derhalve de gehele gang van zaken omtrent de vervolging van de verdachte berust op een misverstand. De verklaring van
de verdachte kan op voornoemde gronden dan ook niet worden aangemerkt als een verklaring die het vermoeden van witwassen opzij zet, hetgeen overigens nog naar voren is gebracht doet daar niet aan af.
Op grond van het vorenstaande kan het niet anders zijn dan dat het ten laste gelegde geld onmiddellijk
of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
De afstandsverklaring die is ondertekend door de verdachte (dossierpagina 60) heeft het hof niet betrokken bij bovenstaand oordeel, zodat ook ten aanzien van dit onderdeel - bij gebreke van belang - voorbij kan worden gegaan aan het door de verdediging gedane beroep op artikel 359a Sv.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 04 november 2015 te Schiphol een voorwerp, te weten een geldbedrag van 63.000,00 euro voorhanden heeft gehad en de werkelijke aard heeft verborgen en verhuld, terwijl hij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 63.000,00. Hij is door de douane op Schiphol met dit geld in zijn broeksband aangetroffen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Dit betreft een ernstig feit waarop met inachtneming van het bedrag van € 63.000,00 op basis van de LOVS-oriëntatiepunten voor fraude het hof de door de politierechter destijds opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden acht. Het hof ziet echter aanleiding rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het verloop van de zaak. Nu het feit dateert van eind november 2015 zal het hof een onvoorwaardelijke straf opleggen gelijk aan het voorarrest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 3 juni 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

Onder de verdachte is € 63.000,00 in beslag genomen. Vast is komen te staan dat het geldbedrag niet aan de verdachte toebehoort. Nu het onder 1 tenlastegelegde feit is begaan met betrekking tot dit geldbedrag wordt het geldbedrag verbeurd verklaard en is daarvoor ook vatbaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
41 (eenenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
126 coupures van € 500,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement, mr. P. Greve en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2021.
mr. P. Greve, mr. M. Lolkema en mr. B.K.M. Pouw zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.