ECLI:NL:GHAMS:2021:3776

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
200.293.836/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek oud-notaris inzake opgelegde geldboete en ontzetting uit het ambt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een oud-notaris. De oud-notaris verzocht om herziening van een eerdere beslissing van het hof van 26 november 2019, waarin hij naast de maatregel van ontzetting uit het ambt ook een geldboete van € 20.750,- was opgelegd. De oud-notaris stelde dat de geldboete ten tijde van het delict niet bestond en daarom niet achteraf geheven mocht worden. Het hof oordeelde dat het herzieningsverzoek niet voldeed aan de cumulatieve vereisten die gelden voor een dergelijk verzoek. Het hof concludeerde dat de oud-notaris enkel een 'foute' beslissing wilde wijzigen, wat niet mogelijk is via het buitenwettelijke en buitengewone rechtsmiddel van herziening. Het verzoek werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.293.836/01 NOT
nummer bestreden beslissing : 200.249.811/01 NOT
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 december 2021
inzake
[oud-notaris],
oud-notaris te [plaats] ,
verzoeker,
tegen
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
verweerder,
gemachtigde: mr. [gemachtigde]
Partijen worden hierna de oud-notaris en het BFT genoemd.

1.De zaak in het kort

Het hof heeft in zijn beslissing van 26 november 2019 de oud-notaris – naast de maatregel van ontzetting uit het ambt – de maatregel opgelegd tot betaling van een geldboete van € 20.750,-. De oud-notaris verzoekt het hof om diens beslissing te herzien op het punt van de oplegging van de geldboete, omdat deze maatregel ten tijde van het “delict” niet bestond en dus niet (achteraf) geheven mocht worden.

2.Het verzoek en het verloop van het geding

2.1.
Bij verzoekschrift van 31 maart 2021 heeft de oud-notaris verzocht om herziening van de beslissing van dit hof van 26 november 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:4163).
2.2.
Het BFT heeft bij brief van 6 juli 2021 gereageerd op het herzieningsverzoek. Deze reactie houdt in dat het BFT zich heeft kunnen vinden in het oordeel van het hof van 26 november 2019 en dat het BFT zich refereert aan het oordeel van het hof aangaande het herzieningsverzoek betreffende de opgelegde boete.
2.3.
De oud-notaris heeft op 3 oktober 2021 bij het hof een brief met acht bijlagen ingediend. De oud-notaris heeft in die brief ook verzocht om herziening van de beslissing van het hof van 26 november 2019 ten aanzien van de maatregel van ontzetting. Het hof zal dat nieuwe verzoek in een afzonderlijke procedure behandelen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 oktober 2021. De oud-notaris en het BFT, vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde] , zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

3.De oorspronkelijke klacht en de beslissing

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Op 14 juli 2017 heeft het BFT bij de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna te noemen: de kamer) een klacht ingediend tegen de oudnotaris. De klacht houdt – kort gezegd – in dat de oud-notaris bij zijn werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap, in ieder geval in schijn, heeft gehandeld in strijd met de notariële onafhankelijkheid en onpartijdigheid, als bedoeld in artikel 17 van de Wet op het notarisambt. Dit vanwege (i) de onduidelijke en verschuivende rol die de oud-notaris heeft ingenomen en (ii) belangenverstrengeling.
3.2.
De kamer heeft in de beslissing van 13 maart 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:64) het BFT ontvankelijk verklaard in diens klacht en iedere verdere beslissing aangehouden. Bij beslissing van 18 oktober 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:39) heeft de kamer de klacht van het BFT deels gegrond en deels ongegrond verklaard en is de oud-notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd.
3.3.
Op 19 november 2018 heeft de oud-notaris tegen voormelde beslissingen van de kamer hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 26 november 2019 heeft het hof de beslissing van de kamer bevestigd en, in aanvulling op de beslissing van de kamer, de oud-notaris – naast de maatregel van ontzetting uit het ambt – de maatregel opgelegd tot betaling van een geldboete van € 20.750,-.

4.Herzieningsverzoek

De oud-notaris heeft aan zijn herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat het hof in zijn beslissing de boete niet mocht opleggen, omdat deze maatregel ten tijde van het “delict” niet bestond en dus niet (achteraf) geheven mocht worden. De oud-notaris verwijst daarbij naar artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 15 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten alsmede naar de conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, mr. F.F. Langemeijer, van 30 oktober 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:1037) onder 3.40 en 3.41.

5.Beoordeling

5.1.
Op verzoek van een partij kan een onherroepelijk geworden beslissing worden herzien op grond van nauwkeurig omschreven feiten of omstandigheden die:
hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
ij verzoek(st)er vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn;
ingeval zij bij de tuchtrechter vóór de uitspraak bekend zouden zijn geweest, het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat de tuchtrechter tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
Deze vereisten zijn cumulatief.
Daarnaast geldt dat de beslissing in kracht van gewijsde moet zijn gegaan en voorts dat het verzoek tot herziening dient te worden gedaan binnen een redelijke termijn na het bekend worden bij verzoek(st)er van de (nieuwe) feiten of omstandigheden.
5.2.
In hetgeen de oud-notaris bij zijn verzoek om herziening naar voren heeft gebracht, liggen naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden besloten zoals hiervoor onder 5.1. bedoeld. Klager beoogt enkel een in zijn ogen ‘foute’ beslissing van het hof te wijzigen. Hiervoor is het buitenwettelijke en buitengewone rechtsmiddel van herziening niet bedoeld, ook niet als de beslissing van het hof inderdaad ‘fout’ zou zijn.
5.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.

6.Beslissing

Het hof wijst het herzieningsverzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.H. Lieber en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 door de rolraadsheer.