ECLI:NL:GHAMS:2021:3707

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
23-003928-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belediging van een ambulancemedewerker door onvoldoende bewijs en onduidelijkheid over de bron van informatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van belediging van een ambulancemedewerker, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op 22 december 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman.

De verdachte was beschuldigd van het beledigen van een ambtenaar, te weten een ambulancemedewerker, door beledigende uitspraken te doen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de ambulancemedewerker stonden niet in verhouding tot de tenlastelegging, en de informatie die de politie had verkregen was onduidelijk, omdat niet duidelijk was of deze afkomstig was van de ambulancemedewerker of enkel van de aangever.

Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de politierechter. Het vonnis waarvan beroep werd vernietigd, en de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003928-19
datum uitspraak: 5 januari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 13-171375-19 en 13-182103-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 1 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten belast met ambulancewerkzaamheden, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "je bent een facist" en/of "je bent een racist" en/of "je bent een PVV-er" en/of "je bent een Wilders-aanhanger", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde - zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep aan de orde - zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze moet worden afgewezen nu verlenging van de proeftijd niet meer mogelijk is en de advocaat-generaal een andere wijze van tenuitvoerlegging niet aangewezen acht.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Tegenover de stellige ontkenning van de verdachte dat hij tegen de mannelijke ambulancemedewerker de in de tenlastelegging opgenomen woorden in die vorm zou hebben gebezigd, staat in feite alleen de verklaring van die ambulancemedewerker dat dat wel is gebeurd. De vervolgens verschenen politieambtenaren hebben hun informatie volgens eigen zeggen van het ambulancepersoneel, waarbij niet duidelijk is of hun bron niet weer – enkel – de aangever is geweest. Wat de politieambtenaren zelf (het hof begrijpt op een later moment) uit de mond van de verdachte hebben gehoord, komt niet overeen met de teksten zoals die zijn tenlastegelegd. Daarmee is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-182103-15

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde dient de vordering tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 2 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 november 2017, parketnummer 13-182103-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. J.L. Bruinsma en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 januari 2021.