ECLI:NL:GHAMS:2021:37

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
15-228189-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bevel tot gevangenhouding met betrekking tot verdachte in drugshandel en criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bevel tot gevangenhouding van de verdachte, die in een andere zaak eerder in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 6 januari 2021 in raadkamer uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 16 december 2020, waarin zijn gevangenhouding werd bevolen. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de advocaat van de verdachte een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis ingediend.

Het hof heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder de akte van de griffier van de rechtbank en de verklaringen van de advocaat-generaal en de verdachte. Het hof is van oordeel dat de eerdere voorlopige hechtenis van de verdachte in een ander onderzoek geen belemmering vormt voor de huidige voorlopige hechtenis. De verdachte wordt verdacht van een grotere rol in de handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie, wat blijkt uit nieuwe getuigenverklaringen en telecommunicatieonderzoek.

Het hof heeft de ernstige bezwaren en het herhalingsgevaar in overweging genomen en is van mening dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen. De belangen van de verdachte wegen niet op tegen de maatschappelijke veiligheid, die in het bevel tot gevangenhouding zijn aangewezen. De beslissing van het hof is om het beroep en het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGin raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp,
tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 16 december 2020, houdende bevel tot zijn gevangenhouding.

De feiten en de rechtsgang

Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 17 december 2020, waarbij namens de verdachte hoger beroep is ingesteld tegen voormelde beschikking van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beschikking waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte en heeft gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsvrouw mr. J.I. Vervest.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouw namens de verdachte een mondeling schorsingsverzoek gedaan.

De beoordeling

Het hof verenigt zich met de beschikking waarvan beroep en de gronden waarop deze berust.
Het hof is van oordeel dat de eerdere voorlopige hechtenis van de verdachte in het onderzoek [onderzoek] niet in de weg staat aan de huidige voorlopige hechtenis. Het hof overweegt daartoe als volgt. Sinds de vrijlating van de verdachte is na nader onderzoek van (onder meer) telecommunicatie een grotere rol toegekend aan de verdachte met betrekking tot de handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. Daar komt bij dat zich in het dossier verschillende nieuwe getuigenverklaringen bevinden over de betrokkenheid van de verdachte bij de handel in verdovende middelen sinds zijn vrijlating.
Het hof verwijst met betrekking tot de ernstige bezwaren en het herhalingsgevaar naar de motivering van de rechter-commissaris.
Met betrekking tot het door de verdachte mondeling gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis geldt dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat het belang dat de verdachte heeft bij zijn invrijheidstelling niet opweegt tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot zijn gevangenhouding zijn aangewezen, welke ook thans nog grond geven tot voortduring van zijn vrijheidsbeneming. Nu niet is gebleken dat de ziekte van de verdachte niet vanuit het huis van bewaring afdoende kan worden behandeld ziet het hof ook in deze persoonlijke omstandigheid geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beschikking.
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Deze beschikking is gegeven op 6 januari 2021 in raadkamer van dit hof door
mr. L.I.M. van Bergen, voorzitter,
mrs. M.M.H.P. Houben en M.F.J.M. de Werd, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B. Berberoglu als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 6 januari 2021,
de advocaat-generaal