ECLI:NL:GHAMS:2021:3660

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
23-001421-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens wederspannigheid met geweld tegen opsporingsambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor wederspannigheid, meermalen gepleegd, en had een geldboete opgelegd gekregen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte was beschuldigd van het verzetten tegen twee opsporingsambtenaren op 6 mei 2018 in Amsterdam. Tijdens de rechtszitting heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen sprake was van wederspannigheid, omdat er geen ambtshandeling was verricht. Het hof heeft echter vastgesteld dat de opsporingsambtenaren rechtmatig handelden en dat er voldoende reden was om de verdachte staande te houden. De verdachte heeft zich meermalen losgerukt uit de greep van de ambtenaren en slaande bewegingen gemaakt, wat het hof als wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, in plaats van een geldboete, omdat het hof het gedrag van de verdachte als ernstig beschouwde en het gezag van opsporingsambtenaren niet mocht worden aangetast. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft daarbij de persoon van de verdachte in overweging genomen. De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001421-19
datum uitspraak: 24 november 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-089391-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 november 2021.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen twee opsporingsambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten toezicht en handhaving, door
- meermalen heeft losgerukt uit de greep van voornoemde [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] en/of
- meermalen slaande bewegingen heeft gemaakt naar voornoemde [verbalisant 2] en/of
- meermalen in tegengestelde richting bewoog, dan de richting waarin voonoemde [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hem trachtten te brengen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat van wederspannigheid pas sprake kan zijn nadat een of meer ambtshandelingen zijn verricht en dat niet duidelijk is wanneer door een of beide opsporingsambtenaren jegens de verdachte is uitgesproken dat hij was aangehouden.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat aan de zijde van de verdachte kon en mocht worden getwijfeld aan de rechtmatige uitoefening van de bediening van de opsporingsambtenaren, overweegt het hof het volgende.
Op 6 mei 2018 bevonden de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich fietsend in uniform op de openbare weg, de Prins Hendrikkade, in Amsterdam. Daar zagen zij een snorfiets met daarop twee personen gevaarlijk rijgedrag vertonen. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wilden de bestuurder – zo later bleek: de verdachte – van de snorfiets staande houden op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW). [verbalisant 2] vroeg de verdachte te stoppen. De verdachte gaf aan dit verzoek geen gehoor en reed ‘vol gas’ weg. Nadat [verbalisant 2] de snorfiets had ingehaald, vroeg hij de verdachte nogmaals te stoppen. De verdachte gaf aan dit verzoek wederom geen gehoor. De verdachte is vervolgens tot stoppen gedwongen nadat [verbalisant 2] zijn fiets (schuin) voor de snorfiets had geplaatst. [verbalisant 2] heeft de verdachte na de staande houding naar zijn identificatie gevraagd, waarop de verdachte verklaarde: “Waarom?, ik heb niets gedaan, je bent maar een handhaver. Haal de politie er maar bij.” Vervolgens heeft [verbalisant 2] nogmaals naar zijn identificatie gevraagd waarop de verdachte bij de opsporingsambtenaren is weggelopen. [verbalisant 2] heeft de verdachte daarop eerst gevraagd of hij wilde blijven staan. Toen de verdachte daar geen gehoor aan gaf, pakte [verbalisant 2] de verdachte bij zijn arm vast om hem terug te brengen naar zijn snorfiets. Vervolgens heeft de verdachte zich meermalen losgerukt, een slaande beweging gemaakt in de richting van [verbalisant 2] en meermalen in tegengestelde richting bewogen dan de richting waarin [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hem trachtten te brengen. Op het moment dat duidelijk werd dat de verdachte zich verzette tegen zijn staande houding, is hij aangehouden op grond van artikel 5 WVW.
Voor de rechtmatige uitoefening van de bediening is – bij de staande houding van een als verdachte aangemerkt persoon – in ieder geval noodzakelijk dat ten aanzien van deze persoon een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, als bedoeld in artikel 27 Sv aanwezig is. Het hof overweegt – op basis van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden – dat op het moment dat de verdachte staande werd gehouden, voldoende kon worden gesproken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, namelijk de overtreding van artikel 5 WVW. Daarmee is de rechtmatigheid van de (ambts)handeling staande houding door de opsporingsambtenaren gegeven. De opsporingsambtenaren waren derhalve werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Het voorgaande brengt met zich mee dat het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 mei 2018 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen twee opsporingsambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten toezicht en handhaving, door
- zich meermalen los te rukken uit de greep van [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] en
- een slaande beweging te maken naar [verbalisant 2] en
- zich meermalen in tegengestelde richting te bewegen dan de richting waarin [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hem trachtten te brengen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 300,00 subsidiair zes dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 350,00 subsidiair zeven dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met geweld verzet tegen twee opsporingsambtenaren. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van opsporingsambtenaren wordt bemoeilijkt, maar ook omdat het gezag van de betreffende ambtenaren daardoor wordt aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens opsporingsambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Mede gelet op de straffen die door rechters in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, rechtvaardigt de ernst van het bewezen verklaarde – anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd – het opleggen van een taakstraf. In dat oordeel weegt het hof mee dat in toenemende mate sprake is van geweldpleging tegen werknemers met een publieke taak dat, mede vanuit het oogpunt van preventie, in beginsel niet met een geldboete bestraft dient te worden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 14 mei 2018 onder CJIB nummer [nummer].
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 november 2021.
De oudste en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.