In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor wederspannigheid, meermalen gepleegd, en had een geldboete opgelegd gekregen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte was beschuldigd van het verzetten tegen twee opsporingsambtenaren op 6 mei 2018 in Amsterdam. Tijdens de rechtszitting heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen sprake was van wederspannigheid, omdat er geen ambtshandeling was verricht. Het hof heeft echter vastgesteld dat de opsporingsambtenaren rechtmatig handelden en dat er voldoende reden was om de verdachte staande te houden. De verdachte heeft zich meermalen losgerukt uit de greep van de ambtenaren en slaande bewegingen gemaakt, wat het hof als wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, in plaats van een geldboete, omdat het hof het gedrag van de verdachte als ernstig beschouwde en het gezag van opsporingsambtenaren niet mocht worden aangetast. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft daarbij de persoon van de verdachte in overweging genomen. De beslissing van het hof is genomen door een meervoudige strafkamer en is openbaar uitgesproken.