ECLI:NL:GHAMS:2021:3626

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
23-004435-18 en 23-003132-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met betrekking tot meerdere diefstallen en overtreding van gebiedsverboden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 27 november 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor meerdere diefstallen en het overtreden van gebiedsverboden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de kwalificaties van het bewezenverklaarde, die in dit arrest zijn vernietigd. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan diefstal van voedingsmiddelen, drank en kleding, en had herhaaldelijk een gebiedsverbod overtreden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De opgelegde straf is een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 64 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen. Het hof heeft de beslissing genomen in overeenstemming met de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004435-18 en 23-003132-16 (TUL)
datum uitspraak: 15 april 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-702452-18 (zaak A), 13-163401-18 (zaak B, gev. ttz.), 13-165487-18 (zaak C, gev. ttz.), 13-202526-18 (zaak D, gev. ttz.), 13-212601-18 (zaak E, gev. ttz.), 13-212752-18 (zaak F, gev. ttz.), 13-217307-18 (zaak G, gev. ttz.) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de kwalificaties van het bewezenverklaarde (in zoverre zal het vonnis worden vernietigd) en met dien verstande dat het hof:
 een door de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer bespreekt;
 de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het vonnis vervangt door de bewijsmiddelen die in de op te maken aanvulling op dit arrest, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zijn vervat;
 de strafmotivering vervangt door de onderstaande strafmotivering;
 een beslissing toevoegt ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.

Bespreking van het verweer

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte om 10:10 uur is heengezonden. Hij kreeg vanaf dat moment twee uur de tijd om het gebied te verlaten waar het verwijderingsbevel van toepassing was. Binnen die twee uur is hij – ondanks de toezegging die hem was gedaan – om 11:40 uur opnieuw aangehouden voor het niet voldoen aan het verwijderingsbevel.
Het hof verstaat het verweer van de raadsvrouw als een beroep op ontslag van alle rechtsvervolging. Dat verweer wordt verworpen omdat er geen aanwijzingen zijn in het dossier dat de verdachte inderdaad een zodanig lange termijn van twee uur is gegund om het gebied te verlaten.

Kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het onder 1 (zaak A), 3 (zaak C) en 5 (zaak E) bewezenverklaarde levert op:
telkens: diefstal.
Het onder 4 (zaak D), 6 (zaak E), 7 (zaak F)) en 8 (zaak G) bewezenverklaarde levert op:
telkens: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde (voor zover in hoger beroep nog aan de orde) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 64 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte onder toezicht wordt gesteld van de reclassering en dat ten behoeve daarvan een meldplicht als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel wordt verbonden.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het in het voordeel van de verdachte was geweest, indien de zaken tegen de verdachte met parketnummers 23-000113-19 en 23-004435-18 gevoegd waren behandeld met onderhavige zaak. De raadsvrouw verzoekt in dat verband de verdachte een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf niet uitstijgt boven de duur van het ondergane voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich drie keer schuldig gemaakt aan diefstal, waarbij hij voedingsmiddelen bij [winkel 1], drinkwaren bij [winkel 2] en kledingstukken bij [winkel 3] heeft gestolen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom. Dergelijke feiten brengen naast materiële schade ook overlast voor het personeel van het betrokken winkelbedrijf mee.
Daarnaast heeft de verdachte herhaaldelijk een aan hem opgelegd gebiedsverbod overtreden. De verdachte heeft daarmee steeds weer laten zien zich niets aan te trekken van een door het bevoegd gezag in het belang van de openbare orde genomen besluit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 maart 2021 is hij eerder meeralen onherroepelijk veroordeeld voor het niet voldoen aan een bevel of vordering. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de ernst van de feiten en met name de (speciale) recidive volstaat geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is het hof van oordeel dat een straf die meebrengt dat de verdachte terug in detentie moet in verband met zijn persoonlijke omstandigheden en gelet op het belang van de maatschappij niet wenselijk is. Om die reden zal het onvoorwaardelijke deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf niet uitstijgen boven de duur van het ondergane voorarrest. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 64 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is op 10 september 2018 bij de griffie van de rechtbank ingediend en niet voor aanvang van het onderzoek in eerste aanleg ingetrokken. De politierechter heeft in eerste aanleg – ten onrechte – geen beslissing genomen op de vordering. Desondanks is de vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde (vgl. HR 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:360).
Het hof acht – in overeenstemming met de advocaat-generaal en de raadsvrouw – termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de kwalificaties van het bewezenverklaarde en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
64 (vierenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 19 september 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2017, parketnummer 23-003132-16, voorwaardelijk opgelegde een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 april 2021.
mrs. De Werd en Greve zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]