ECLI:NL:GHAMS:2021:36

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
23-003921-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij en strafverlaging door overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in bezit hebben van hennepplanten in zijn woning, wat leidde tot een gevangenisstraf van twee maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 150 uren geëist, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De raadsman pleitte voor rekening houden met de aard van het delict en de rol van de verdachte, en stelde dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, wat invloed moest hebben op de strafoplegging.

Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar vernietigde de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf met 30 uren. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, waarbij ook eerdere veroordelingen in overweging werden genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003921-17
datum uitspraak: 14 januari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-700440-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 februari 2019 en 23 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, indien niet voldaan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de aard van het delict en de rol van de verdachte in deze zaak. Voorts heeft de raadsman verzocht om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft daartoe overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. Tevens heeft de raadsman daartoe bepleit dat de gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf disproportioneel zouden zijn en dat het taakstrafverbod niet van toepassing is.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft hennepplanten aanwezig gehad in zijn woning. Daarmee is hij voorbij gegaan aan het (brand)gevaar dat een hennepkwekerij in een woning en de daarmee gepaard gaande diefstal van elektriciteit meebrengt voor personen en goederen in en in de nabijheid van deze woning. Daarnaast kan het gebruik van hennep schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van de gebruikers van dat middel. Bovendien leidt de teelt van hennep veelal tot negatieve maatschappelijke effecten, overlast voor buurtbewoners en gaat zij niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 december 2020 is hij eerder voor een soortgelijk feit als het onder 1 bewezenverklaarde onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 150 uren, indien niet voldaan te vervangen door 75 dagen hechtenis, normaliter passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorts voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. De verdediging heeft hoger beroep ingesteld op 3 november 2017. Dit arrest wordt gewezen op 14 januari 2021.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de genoemde taakstraf moet opleveren met 30 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf ter hoogte van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. N.A. Schimmel en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 januari 2021.